Reisverslag Zijderoute, 21 dgn
1. Overdekt reuzenrad?
Het lijkt inmiddels al weer een hele tijd geleden, Ashgabat. Een megalomane stad, bedacht door een megalomane leider - Niazov - die vond dat zijn hoofdstad moest bestaan uit zes- of achtbaans boulevards, omzoomd door protserige witmarmeren gebouwen.
Het was nog spannend of we het land sowieso binnen zouden komen om al dat witte marmer en gladde asfalt te kunnen bewonderen. Immers; het visum hadden we niet meer kunnen bemachtigen. Maar het online inchecken op de Lufthansa-vlucht gaf wel de vertrouwenwekkende optie 'get visum after arrival'. En inderdaad; binnen het uur had onze hele groep een keurig stickertje in het paspoort, compleet met de bijbehorende ris stempels, en konden we kennismaken met onze lokale gids Murat - een enthousiaste, humorvolle en belezen dertiger met een prachtige vrouw (waarover later meer) en twee kinderen.
Bij de landing zagen we Ashgabat al als een stralende diamant naast ons liggen, en tijdens de korte rit naar ons hotel valt het al op dat men hier niet op een kilowattje meer of minder kijkt. Spotlights verlichten elk witmarmeren gebouw - inclusief ons hotel wat van binnen echter een vertrouwde, glansloze Intourist-kwaliteit herbergt. Inclusief bordkartonnen muren, uitwisselbare spreien en overgordijnen en een wrakke badkamer, waarin alles echter wel werkt. Iets wat gelukkig ook opgaat voor de airco. De provodnitsa van onze etage voorziet ons van groezelige lakens en vraagt attent nog naar handdoeken - die lagen echter al groezelig te wezen op de openstaande koelkast.
Na een korte maar dankbare nachtrust zien we de zon oogverblindend op de gouden koepels en de stralende façades van Ashgabat stralen, terwijl deze zich opmaakt om het kwik op te stuwen naar een aangename 43 graden.
Ondanks dat er 'restoran' naast de hotelingang prijkt, wijken we voor het gezamenlijk ontbijt uit naar het naastgelegen 'Pizza Haus'. Daar is men toeristisch een stuk beter onderlegd; we worden hartelijk welkom geheten aan de al klaarstaande dis. Niks mis mee, al wordt de conversatie haast onmogelijk gemaakt door de keiharde russische-versies-van-negentigerjaren-disco-hits, afkomstig van het Russian Music Channel - Moskou's antwoord op MTV.
Russische normen en waarden staan nog hoog in het vaandel, zowel in Turkmenistan als Oezbekistan, waar ik dit in de bus van Nukus naar Khiva zit te typen. Overal spreekt men Russisch; de vriendelijke bevolking reageert op een 'Dabriy Djeen' (goeiedag) net zo enthousiast als op het lokale 'Salaam'. En het bedankje 'Spasiba' wordt net zo geroutineerd beantwoord met het gebruikelijke 'Pazjaltse'.(alstublieft). De veelvoorkomende uniformen en hoge petten zijn van duidelijke sovjetsnit -en dat geldt ook voor de preoccupatie voor stempeltjes. Een nieuwere Russische invloed is bier; overal zie je in de horeca het herkenbare logo van de Sint-Petersburgse bierbrouwer Baltika.
Na het ontbijt staat Murat ons al op te wachten voor de citytour. Die voert ons langs het mausoleum van Niazov en zijn familie; een eveneens goud-met marmeren monstruositeit vol zuilen en timpanen die bewaakt wordt door twee stram in de houding staande hoge petten. In de tombe ligt Niazov geflankeerd door zijn moeder, zijn vrouw en twee kinderen - die drie laatsten omgekomen in de verwoestende aardbeving van 1948. Op de omgang staat een ontroerend beeld van de moeder, die haar kinderen en zichzelf tevergeefs probeert te beschermen tegen vallende steenbrokken. Dat doet toch wel een week plekje ontstaan voor deze megalomane leider.
Dan gaat het verder langs al het goud en marmer. Een enorme, gloednieuwe moskee die je herinnert aan het feit dat de Aya Sofia ooit ook gloednieuw was, het sinds de nieuwe leider aan de macht is vanuit de stad naar een nieuwe buitenwijk verplaatste Neutraliteitsmonument, een honderd meter hoge witmarmeren eiffeltoren waarop de twaalf meter hoge Niazov binnenkort weer zijn rondjes met de zon mee gaat draaien. En het meest bizarre wat ik ooit heb gezien: een overdekt reuzenrad - je ziet de banken draaien door het in goudkleurige omlijstingen gevatte, getinte glas.
De vraag is natuurlijk: waar komt al dat geld vandaan!
Voor al die waanzinnige, deels nutteloze monumenten, de lege boulevards, de parken met hun uitbundige fonteinen - nou ja, die vraag is snel beantwoord: olie en gas. Dat verklaart ook de uitbundige verlichting, de hele nacht door, van al dat witte marmer (waar bij daglicht trouwens wel de nodige grauwbetonnen sovjetflats met golfplaten daken vol satellietschotels tussen staan te prijken). Sterker nog: Murat somt ons het rijtje voordelen op van de inwoners - gratis gas en water, elektra bijna gratis tot een bepaalde grens, en . . 720 gratis liter benzine per half jaar, na het nodige stempelwerk in een van de tientallen regeringsgebouwen op vertoon van je kentekenbewijs.
Na de lunch ga ik met een paar reisgenoten op queeste naar de Ruhnama, als Niazov's Groene Boekje de tegenhanger van Mao's rode. Via een tegen al die gouden Niazovs wat mager afstekende, zwartbronzen Lenin, komen we bij de overdekte 'Russian Market', waar we als vertegenwoordiger van het zeldzame verschijnsel 'toerist' een heuse bezienswaardigheid vormen. De overdekte markt met al z'n keurige kraampjes biedt enorme meloenen, levensmiddelen, schoenen en kleding - maar geen boeken. Middels wat handen-en-voeten-russisch komen we bij een heuse, achter de markt gelegen boekenzaak waar de Ruhnama al achter de toonbank prijkt - een lijvig, ingebonden boek van gewicht - in het Engels en voor slechts 20 manat - ongeveer zes euro. Goeie deal!
Via het Onafhankelijkheidsplein met z'n dreigende aardbevingsmonument en regeringsgebouwen, waarvoor hoge petten ons vriendelijk doch dringend herinneren aan het feit dat je ze - hoe prachtig ook - niet mag fotograferen, komen we weer bij het vertrouwde Pizza Haus waar we onze eerste dag in deze stad en dit land recapituleren - uiteraard onder het genot van een verkoelende Baltika No. 5.
En - jammer hoor, van al dat witte marmer - maar de werkelijke schoonheid van dit land is vrouwelijk. Het manvolk ziet er keurig uit hoor, statig en kubistisch, een beetje als die gebouwen - maar die vrouwen zijn stuk voor stuk schoonheden in hun prachtige kleurige gewaden, middeltjes die je met twee handen kunt omvatten en prachtige, met zwarte lokken omlijste gezichten met stralende kijkers en glimlachende mondjes - en het ziet er op leeftijd ook nog steeds prima uit. Murat's vrouw is dus meer norm dan uitzondering.
Na een kort nachtje tussen het grauwe hoteltextiel staan we om kwart voor vijf op de nationale luchthaven voor de binnenlandse vlucht naar Dashoguz. De hoge petten kunnen zich weer uitleven! Drie X-ray apparaten en talloze stempels later stappen we aan boord van de keurige Boeing 717 van Turkmenistan Airlines. Je merkt al snel dat de communicatie tussen piloten en verkeersleiding uiterst geroutineerd - en ik mag een boon zijn als ze dat in het verplichte Engels doen - verloopt; de start begint al terwijl we nog bezig zijn de runway op te draaien. Maar veertig minuten later volgt een keurige landing op de ex-sovjet-airstrip van Dashoguz, waarnaast men een net luchthavengebouw heeft opgetrokken - minder uitbundig dan het hoofdstedelijke, maar uiteraard ook in wit marmer.
Na ontbijt en een bezoek aan de overblijfselen van de duizend jaar oude stad Kunye Urgench - vernietigd door zowel Dzjenghis Khan als Timoer Lenk, maar steeds weer herbouwd, tot de nabijgelegen rivier zijn loop in de 16e eeuw verlegde, waarop de bevolking uitweek naar het vandaag de dag in Oezbekistan liggende Urgench - volgt de horde van de 'granitsa' - de grens. Die bestaat uit een kilometerbreed niemandsland, aan zowel de Turkmeense als de Oezbeekze zijde afgeschermd met een zwaar hekwerk. Erdoorheen loopt een route via diverse gebouwen vol hoge petten en stempels. Onderweg sta ik een van mijn flessen water af aan een moeder en haar volwassen dochter, die in de brandende zon staan uit te drogen. Twee uur later hebben we afscheid genomen van Murat en zijn we onderweg naar Nukus, waar zal blijken dat de Oezbekistanen het toerisme een stuk beter begrijpen dan de Turkmenen.
Wat ze gemeen hebben is oprechte vriendelijkheid - maakt niet uit wie; hoge petten, waterverkopers, passanten op straat, hotel- en restaurantbediening. En in Oezbekistan hebben ze ook knappe vrouwen, al moeten die toch het onderspit delven van het overdonderende Turkmeense vrouwelijk schoon.
2. Psst . . change?
Nou ja, zo gaat het niet helemaal - maar in Oezbekistan hebben de banken wel een beklagenswaardig bestaan. Iedereen is zo'n beetje de bank, en daar wordt niet bepaald de officiële koers van 1900 sum tegen een dollar aangehouden.
Net gearriveerd uit Turkmenistan laat onze buschauffeur weten dat zijn koers 2200 is, het hotel in Nukus biedt 2500 sum voor een dollar en het hotel in Khiva doet daar nog eens wat bovenop met een 'whopping' wisselkoers van 2700 sum.
Gezien het feit dat er alleen briefjes van 500 en 1000 in omloop zijn, ontvang je voor pak 'm beet 100 dollar een stapel bankbiljetten van Dagobert Duck-achtige proporties. En het is frappant hoe snel de Oezbeek een stapel bankbiljetten wegtelt.
Van Nukus zegt m'n reisgids (uit 1997 weliswaar): 'Dit is zo'n plaats waarvan je je afvraagt waarom er nog mensen wonen. Stad en regio zijn geplaagd door verschrikkelijke natuurrampen - waarvan het vrijwel verdwenen Aralmeer de kroon spant - en tweederde van de bevolking is ziek, of werkeloos, of allebei.
Vijftien jaar later telt Nukus nog maar de helft van het aantal inwoners, en toont de aan de oever van de machtige Amu Darya-rivier beslist niet desolaat. Okee,je hebt hier ook de nodige grauwe sovjetflats, maar het kroonjuweel is toch wel het tien jaar geleden geopende Savitski-museum.
Igor Savitsky was een Moskouse kunstenaar, die in de jaren onder Stalin 'ongewenste' avant-gardistische kunst redde door die op te slaan in een woonhuis in de krochten van een obscure Sovjetdeelstaat - juist ja, je raadt het al: Nukus. Na de onafhankelijkheid van Oezbekistan was het streven een museum daarvoor te bouwen, en zo geschiedde. Het museum blijkt pal naast ons hotel te staan, nou ja, er zit nog een kinderopvang tussen - allemaal blije, 'Hello!' roepende koppies als we er langs lopen.
Het museum stelt niet teleur. De opzet is ietwat rommelig, maar er is veel moois te zien. De Russische avant-gardisten vertoefden veelvuldig in o.a. Parijs en lieten zich inspireren door zowel de Franse als de Duitse gevestigde orde. Naast het avant-gardisme is er ook een grote etnografische expositie van de Karalkalpakken, een volk wat in deze regio leeft en zich zelfs redelijk autonoom mag noemen. Daarnaast is er ook een expositie over het verdwijnende Aralmeer en een collectie hedendaagse Oezbeekse schilder- en sculptuurkunst.
Mijn oog valt op een serie aquarellen en doeken, waaronder een ontroerend doek: 'zonsopkomst bij Aral'. Navraag leert dat het werk is van workshops met scholieren. Ik koop het Araldoek en krijg er nog een mooi reçu vol stempels in Sovjetstijl bij (voor straks bij de douane).
We verlaten Nukus en rijden richting Khiva, de 2500 jaar oude hoofdstad van het Chorazm-rijk en pleisterplaats op de Zijderoute. Vanaf de grote stad Urgench loopt een brede, vierbaans boulevard naar deze oude stad, die echter gehuld is in het gebruikelijke, onaantrekkelijke Sovjetjasje. Maar de 'Ichan Kala', zoals de oude stad heet, is een sprookje van leem, zandkleurige steen en kleurige mozaïeken. Ons hotel staat net binnen de westelijke stadspoort; prima! Voor het avondeten hebben we nog even tijd de compacte oude stad te verkennen.
De oude stad is tussen de zestiger en tachtiger jaren gerenoveerd door de Russen, wiens doel het was om er een openluchtmuseum van te maken. Daarvoor zouden alle bewoners naar een plek buiten de stadsmuren moeten verhuizen; een streven wat gelukkig mislukt is. De kern van gerenoveerde oude medressen (Koranscholen), moskeeën en paleizen wordt omringd door smalle straatjes waar het dagelijks leven z'n gang gaat. Kinderen begroeten je met een 'hello' of 'goodmorning' - ongeacht het tijdstip - en ouderen die op hun diwan (een groot, verhoogd plateau met daarop zitkleedjes en een laag tafeltje) aan het relaxen of het dominoën zijn met een 'salaamaleikum'. Het Russisch is in Oezbekistan duidelijk meer uitgebannen dan in Turkmenistan.
Zaterdagochtend. We gaan met een ingehuurde gids een rondje doen door de oude kern van de stad. De Russen hebben met hun renoveerwerk zulk slecht werk geleverd, dat sommige gebouwen er nu weer eeuwenoud uitzien. Wat minder is, is dat ze niet geheel historisch verantwoord te werk zijn gegaan: sommige bouwwerken hebben in het verleden nooit bestaan, ze zijn er gewoon bijverzonnen. Het is een vrije dag voor de Oezbeken dus er lopen heel wat busladingen goedlachse plaatselijke bevolking door de straatjes, inclusief twee bruidsparen en hun gevolg. De gebouwen worden niet meer gebruikt in hun oorspronkelijke functie, het valt ons trouwens op dat men hier in dit monotheïstische land (alleen de Islam is toegestaan) niet zo fanatiek de wetten van de profeet aanhangt. Ondanks de twee dagen eerder van start gegane ramadan wordt er overal rustig geconsumeerd, en als wij later op de ‘diwan’ voor ons hotel een biertje zitten te drinken, geeft dat ook weinig reuring - we worden niet met onze oren aan de muur gespijkerd, een straf die hier volgens de geschiedenisboekjes een lokale specialiteit was.
Tja, en dan die keur aan bouwwerken, nep of niet - daar kun je je wel aan vergapen. De paleizen zijn massieve steenmassa's aan de buitenkant, maar van binnen een pracht aan blauwe en turquoise tegelmozaïeken. De binnenplaatsen hebben overdekte 'liwans' waarin het uitstekend toeven is; ze zijn zo gebouwd dat de wind er lekker doorheen blaast. Grappig zijn de ronde, verhoogde stenen plateaus op de binnenplaatsen; in de winter zette men daar joerten op (jeweetwel, die ronde vilten tenten die ze in Mongolië gers noemen) om de gasten te huisvesten - dat scheelde weer in de stookkosten.
Het mooiste gebouw is toch wel de Juma-moskee met z'n 213 houten zuilen, waaronder enkele uit de 10e eeuw. Die zijn door middel van wol in stenen basementen verankerd, zodat de moskee niet door termieten kan worden opgevreten (wol houdt beestjes tegen) en het gebouw ook flexibel maken en bestand tegen de aardbevingen.
Een andere bezienswaardigheid is het mausoleum van Pachlaman Mahmoud, een geliefde 13e-eeuwse lokale held die zowel bonthandelaar, arts, dichter en worstelaar was. In de Sovjettijd was er natuurlijk maar een held toegestaan, en werd het een Museum voor de Revolutionaire Geschiedenis - iets waar Mahmoud natuurlijk niet aan kon tippen - maar toen er in 1989 een eind aan de Revolutionaire Geschiedenis kwam werd het gewoon weer een mausoleum. Op de binnenplaats staat een bron aan welks water helende krachten worden toegeschreven, en het is er een komen en gaan van hoofdzakelijk Oezbeekse dames. Wij zitten als wit Hollands keerlvölk de algehele pracht van het vrouwelijk schoon te evalueren, iets wat een drietal welgevormde dames niet ontgaan. Al proestend beginnen ze onder elkaar tegencommentaar te geven, en ondanks de taalbarrière begrijpen we dat we niet de ware zijn.
Na een wandeling over de stadsmuur bij zonsondergang - waarbij het oranje avondlicht de minaretten en medressen van Khiva in vuur en vlam zet - lopen we door de volksbuurten terug naar het centrum met z'n restaurants en hotellen. Op straat barst het leven los in de avondkoelte en al snel heb ik Khiva's halve jeugd voorzien van ballonnetjes. En daarmee besluiten we ons verblijf in deze stad; morgen een 500km lange busreis van vroeg in de ochtend tot laat in de avond naar Buchara. Voor een groot deel door de woestijn, over een geelwit geblokte streep over de kaart waarvan de legenda zegt: 'Highway in poor condition'.
3. Vliegende tapijten en lange tenen
Zuidwaarts reizend in de bus zit ik te lezen over de bezienswaardigheden van onze volgende bestemming: Shachrisabz, de geboorteplaats van Timoer Lenk. Geboren in 1336 groeide deze zoon van een leider van de Barcas-clan uit tot een van de grootste Centraal-Aziatische heersers sinds Dzjengis Khan. Eenmaal rijk en beroemd, besloot hij een paleis van ongekende grootte (wat hebben die Centraalaziaten toch met megalomane bouwwerken!) te laten bouwen: het Ak Saray ('witte paleis'). Helaas stierf Timoer op 69-jarige leeftijd voordat het paleis klaar was; bovendien had hij toen al besloten om te gaan resideren vanuit het noordelijker gelegen Samarkand.
Wat er nu nog van te zien is, is de veertig meter hoge entreepoort in de kenmerkende vorm van de 'pishtak', zoals die bij veel medressen en moskeeën te zien is. Maar qua formaat slaat deze natuurlijk alles.
Op de linkerbeuk staat in traditioneel Koefie-schrift: 'De sultan is een schaduw van Allah'. Helaas verkeek de architect zich bij de rechterbeuk, waar hij besloot om wat groter te schrijven.
Onfortuinlijk genoeg kwam hij bij gebrek aan ruimte niet verder dan 'de sultan is een schaduw', hetgeen natuurlijk niet in goede aarde viel, en daarmee kwam de loopbaan - en het leven - van de man aan een einde.
De heersers van vroeger kenmerkten zich unaniem door hun lange tenen. Gisteren bijvoorbeeld, in de prachtige, levendige stad en voormalig zijderoute-knooppunt Buchara, staat de 12e-eeuwse Khalayanminaret, een ajour, 47 meter hoog bouwwerk van baksteen. Na voltooiing werd de architect door diens principaal uit het bovenste raampje geduwd, opdat hij niet elders net zo'n mooi bouwwerk zou neerzetten. Overigens vond Dzjenghis Khan de toren ook zo fraai, dat hij hem spaarde bij het brandschatten van Buchara.
De architect was trouwens niet de enige die de bovenzijde van de toren onvrijwillig verliet; misdadigers, overspelige vrouwen, een ruime keuze aan vijanden - ze werden wel eerst in een zak gestopt, dat scheelde een boel gedweil.
Gelukkig gaat het er heden ten dage in Buchara een stuk relaxter aan toe, al is het wel een behoorlijke trip om er vanuit Khiva te komen - ik noemde al eerder die 500km lange weg, waarvan het grootste deel als 'highway in poor condition' aangegeven.
Khiva, gelegen aan de westzijde van de groene Amu Darya-vallei, ligt in een tamelijk dichtbevolkt gebied waardoor het aangenaam reizen is. De katoen-monocultuur wordt meer en meer onderbroken door fruitboomgaarden en akkerland, en de oude Sovjet-irrigatiekanalen (de hoofdtakken zijn indrukwekkende kanalen van binnenscheepvaardij-formaat) worden door de Oezbeken langzaamaan verbeterd. Zo worden de gebruikelijke, open en betonnen goten in hoog tempo vervangen door pijpleidingen. Overal zie je water; snelle stroompjes duiken onder de weg door en vormen een mooie zwem- en badderplek voor de jeugd.
Maar dan steken we de machtige Amu Darya over. De rivier ontspringt, samen met de Syr Darya, in het Tadjikistaanse Tienshangebergte. De Amu Darya stroomt eerst westwaarts en buigt dan om op een noordwestelijke koers richting het voormalige Aralmeer. Wat ooit de delta was, is nu een soort van Okavango; het water komt in deze wetlands tot stilstand en verdampt. Een eventueel overschotje door extreme regen- of sneeuwval in de bergen vindt z'n weg naar de bodem van het voormalige meer, om daar een seizoensgebonden giftig zoutmeer te vormen - de voormalige meerbodem is zwaar vergiftigd door alle pesticiden en landbouwgiffen van de extensieve katoenteelt.
We steken de rivier voor de derde keer over, dit keer over een zwaarbewaakte (de Turkmeense grens loopt vlakbij), twee kilometer lange vakwerkbrug voor zowel het weg- als treinverkeer. Wat daar onderdoor stroomt is een Rivier!
Denk daarbij niet aan onze Rijn, maar aan een Mississippi of Nijl. Hoeveel water heeft hier wel niet gestroomd voordat de Russen het gingen aftappen in hun irrigatiekanalen?
Aan de oostzijde van de brug ontrolt zich een totaal ander landschap - en een totaal ander wegdek, voor zover je daarover kunt spreken. Het is een lappendeken van brokjes asfalt, stenen, grind, zand en kuilen waardoor het verkeer zich al slingerend een weg zoekt en die zich honderd kilometer door de woestijn uitstrekt. Veel Kamaz-trucks maar ook de obligate verzameling Lada's en Uzbekistan-Daewoos. Wrang detail: de fonkelnieuwe betonweg ligt voor het grootste deel voltooid maar met obstakels onbegaanbaar gemaakt, naast onze bulten-en-kuilenweg te glanzen.
Vijf uren hobbelen over honderd kilometer weg; nog tweehonderdzeventig te gaan. Pfft . . gaan we dit overleven? Maar dan: euforie! Als een fata morgana ontrolt zich voor onze ogen een prachtige vierbaans asfaltweg, voor zover het oog kan reiken! Zullen we in dit leven Buchara nog mogen aanschouwen? Okee, na tien kilometer wordt vierbaans tweebaans, maar op wat kleine slechte stukjes na is het leed nu geleden. We steken voor de lunch op bij een wegrestaurant wat zich kenmerkt door de grote hoeveelheid zwaluwen die er hun nestje hoog aan de muur hebben gebouwd. De beestjes kwetteren boos en verstoord wanneer we de blauwplastic stoeltjes aanschuiven. Maar na enige tijd stopt het gefladder en het in- en uitgevlieg door de openstaande deuren, en gaan de vogeltjes weer rustig zitten pitten op de lampen, de langs de muren hangende elektriciteitsdraden en de stilstaande klok.
En dan, na dertien uur rijden: Buchara! Ons hotel bevindt zich pal achter de uitnodigende Lyab-i-Hauz ('oever van het bassin'), een groot voormalig drinkwaterbassin wat omzoomd wordt door een park met bankjes en terrassen langs de waterkant. De terrasjes zijn inmiddels domein van een duur restaurant, maar de rest is 'the place to be' voor de lokale bevolking. Een heerlijke plek om, gewapend met een fles water, mensen te kijken. Je ziet heel veel vaders met hun kinderen, het klopt wat de boekjes schrijven over de familie als hoeksteen van de bevolking, en dat het grootbrengen van de kinderen met evenveel verve door de vaders als de moeders wordt gedaan.
Maar eerst een fijne nachtrust in het hotel, waar de volgende ochtend blijkt dat het tapijtje naast het bed een vliegend exemplaar is; zodra ik er een voet op zet wil het vertrekken zonder de andere voet ook maar een kans te geven aan boord te gaan. Tja, dat is hier natuurlijk te verwachten. Later in de stad zal ik zelfs de winkel ontdekken waar ze ze verkopen. Buchara steekt Khiva naar de kroon, niet vanwege het feit dat de gebouwen er mooier zijn - het is dezelfde pracht aan blauw- en turquoizebetegelde Islamitische architectuur - maar omdat het een levende stad is. De prachtige Khalayan-moskee en Mir-i-Arab-medres zijn als zodanig in gebruik (ook al spot ik hier medressen die restaurant of souvenirwinkel zijn geworden) maar de oude handelshallen zijn bevolkt met winkeltjes en werkplaatsen voor handwerkkunst. Wat je hier veel ziet is houtsnijwerk, een knap staaltje is een uitklapbare boekensteun die uit een stuk hout is gesneden. Knap werk!
Het valt in deze stad ook weer op dat men de middag 'overslaat'. Na de lunch zijn de straten en hallen verlaten, het is immers het heetst van de dag, al maakt een stevige bries de 40 graden wel een stuk aangenamer. Rond een uur of zes koelt het af en stroomt iedereen weer de straat op om te gaan socializen op of rond de Lyab-i-Hauz. En dat geldt ook voor 'Misthoorn Mama' met haar bananenstalletje, een goedlachse en omvangrijke matrone die weliswaar druk in haar mobieltje zit te tetteren als ik langskom op weg naar het avondeten op het dakterras van Minzifa Cafe, maar toch met een breed gebaar haar hand opsteekt. Ik begin een diepe band van genegenheid op te bouwen voor dit land en z'n bevolking.
4. Wie kijkt naar wie?
Op de openbare markt van Shachrisabz staat een meisje van een jaar of acht te schutteren met haar moeder's mobieltje, om een foto van ons groepje te maken. Wanneer ze ziet dat wij dat in de gaten hebben, draait ze zich verlegen om naar haar breed grijnzende moeder, die zichtbaar geniet van het tafereeltje. We gebaren het kind om naar ons toe te komen voor de foto maar oei, dat is een stap te ver. We lopen naar de kraam waar moeders uiteindelijk de foto van ons maakt, met de kleine meid vooraan.
Later op de dag, bij het standbeeld van Timoer Lenk wat midden in een prachtig aangelegd park vol heerlijk geurende bloemen staat, overkomt het ons weer. Een groepje Oezbeekse toeristen wil samen met ons op de foto en zo ontstaat er heel wat over-en-weergeklik. Het is duidelijk dat de westerse toerist een zeldzaam verschijnsel is. Niet alleen in het provinciestadje Shachrisabz, maar ook in het honderd kilometer noordoostelijk gelegen Samarkand - een florerende, grote stad, al sinds mensenheugenis gelegen op een kruispunt van belangrijke wegen.
Het aan de voet van een uitloper van het Pamirgebergte gelegen Shachrisabz doet z'n naam eer aan: die betekent niets meer of minder dan 'groene stad'. Rijen bomen overschaduwen de straten en de volkswijkjes, en overal vind je plantsoentjes gevuld met in volle bloei staande siergewassen. Het stadje heeft niet veel toeristische highlights buiten Timoer's Witte Paleis, waar alleen de massieve overblijfselen van de 'pishtak', de entreepoort, van resten.
Ons hotel ademt ook een gebrek aan toeristen uit; het is een prachtig gebouw wat van binnen echter maar half af blijkt te zijn. De entreehal is dan wel imposant marmer-en-zilverkleurig, en de kamers warm en sfeervol ingericht, wel met veel te veel meubilair, maar er is geen warm water (uit de douche komt het koudste water wat we tot nu toe hebben meegemaakt, ongeacht welke kraan), geen airco en de stopcontacten hangen los uit de muur, zonder dekplaat. Wel leuk is de 'biergarten' naast het hotel, die doet reuze denken aan een Bulgaarse openluchtdisco anno 1988.
Naast Timoer's paleisruine, waarop je een prima uitzicht hebt vanuit het wrakke reuzenrad in de erachter gelegen, permanente kermis, is de openbare markt reuze leuk om te bekijken. Iedereen wil een praatje met je maken, vraagt waar je vandaan komt (Ah, Galaandia!) en laat je proeven van wat ze dan ook verkopen - noten, gedroogde vruchten, yoghurt, kandij of iets wat ze in emmertjes en plastic zakjes verkopen en wat smaakt als de vulling van negerzoenen. Het meest bizarre is yoghurt, wat in grote bulten op de stenen toonbank ligt, regelmatig wordt omgeroerd en ook in plastic zakken wordt verkocht. En ondertussen word je de hemd van het lijf gevraagd omtrent de burgerlijke stand - gospodja? Djeeti? (vrouw of kinderen) - en bij een negatief antwoord krijg je van de goedlachse matrones met hun gouden tanden achter de toonbanken het advies om dan de gelegenheid te baat te nemen, en een Oezbeekse echtgenote te scoren.
En dan Samarkand, stad der steden! James Elroy Flecker schreef er de beroemde regels over: 'We travel not for trafficking alone - By hotter winds our feary hearts are fanned - For lust of knowing what should not be known - We make the golden journey to Samarkand'.
Wanneer we over de schaduwrijke Universiteitsboulevard de stad binnen rijden, ziet het er echter vooral sovjetachtig uit. De pompeuze gebouwen, het wandelpark in het midden, de ietwat wrak ogende openluchtrestaurants en de bushaltes vol prachtige, wachtende mensen, geflankeerd door een loket waar je kaartjes, versnaperingen, water en fris kunt kopen.
Het wordt nog Russischer als we naar ons hotel rijden, midden tussen vervallen sovjetflats waarvoor het wemelt van de wodkaslijterijen en geparkeerde vierwielers, waarbij de obligate Lada's, Wolga's en Moskwitzen de nieuwerwetse Daewoos met een ruime voorsprong overtreffen. Maar het door een sympathiek, Frans-Oezbeeks echtpaar uitgebate hotel is schattig; heel kleinschalig en simpel, brandschone kamers met een sfeertje alsof je bij oma logeert. De binnenplaats heeft een comfortabele 'liwan' (verhoogd terras met een hoog, houten plafond ondersteund door prachtig bewerkte pilaren) en zelfs een klein zwembadje!
Highlight van Samarkand is het Registanplein wat zich op een steenworp van ons hotel en de sovjetflatwijk bevindt; 'het mooiste plein ter wereld'. Het wordt omringd door drie enorme, prachtige medressen - de uit begin 15e eeuw stammende Ulugh Bek-medres (genoemd naar de kleinzoon van Timoer, die een heel wat netter leven leidde dan zijn opa die een stapel van 17.000.000 doden achterliet) en de uit de 17e eeuw stammende Shir Dor ('Huis der Tijgers' - vanwege de zeer ongewone afbeelding van twee op herten jagende tijgers op de pishtak, de Islam verbiedt immers het afbeelden van mensen en dieren) en Tilla Kari ('met goud bedekt'). Het is een prachtige plek, al blijkt wel als je wat nauwkeuriger de details bestudeert, hoe beroerd de Russen de gebouwen hebben gerestaureerd. Ook een beetje fnuikend voor de sfeer is, dat de binnenplaatsen een opeenhoping zijn van souvenirstalletjes. Maar als je op een overschaduwd plekje neerstrijkt is de atmosfeer overweldigend, de uitbundige mozaïeken, de glanzende turquoize koepels en de imposante minaretten.
Schuin achter het Registan (wat overigens 'plaats van zand' betekent - het was de executieplaats en dat zand was natuurlijk wel weer handig om het bloed te absorberen, maar dat even terzijde) staat een van Timoer's meest megalomane bouwwerken: de Bibi Khanum Mashid, wat de grootste moskee moest worden die de wereld ooit gezien had. Het bouwwerk is genoemd naar Timoer's favoriete vrouw, die ligt begraven in een luisterrijk mausoleum tegenover de moskee. Het verhaal gaat dat de Timoer's architect verliefd werd op diens vrouw, en haar een keer na een illegale zoenpartij achterliet met een zuigplek in haar hals. Dat bleef natuurlijk niet onopgemerkt, waarop Timoer de architect bij wijze van service levend liet inmetselen in de muren van Bibi Khanum's mausoleum. Het viel toch ook niet mee om architect te zijn in die dagen.
'If you doubt our power, look at our buildings' was Timoer's motto. En dat gaat nog steeds op voor de imposante moskee, al is het complexe bouwwerk door de eeuwen heen keer op keer gedecimeerd door plunderingen en aardbevingen. Maar nu staan de glanzende turquoise koepels weer fier overeind en glanzen de pishtak en mihrab je tegemoet. Het is echter schone schijn; de Russen zijn dertig jaar geleden begonnen met restaureren en deden dat zo slecht dat de boel nu weer aan het instorten is - dit keer zonder krijgs- of seismisch geweld. Aan de binnenzijde is te zien dat er lomp en onbehouwen met beton is gewerkt en het majolica schilfert en valt uit de voegen. Gelukkig gaat dat niet op door de door de Oezbeken gerenoveerde Shah-i-Zinda-necropolis. Hier krijgt je admiratie voor blauwe mozaïeken weer een nieuwe impuls; wat een prachtige mausolea! Een highlight is dat van Kussam-ibn-Abbas, een neef van Mohammed, die in de 7e eeuw de Zoroasters van Samarkand kwam bekeren tot de Islam. De man werd een kopje kleiner gemaakt maar liet zich daardoor niet ontmoedigen; hij pakte zijn hoofd op en sprong in een put, vanwaar hij nog steeds de normen en waarden van de Islam verdedigt, zo gaat de legende.
En vanwaar kan Kussam dat beter doen dan vanuit Oezbekistan, waar men nog de Islam praktiseert zoals de Koran die verkondigt: tolerant, gastvrij, elkaar in de waarde laten. We zagen twee Oezbeken naast ons in een restaurant; de ene nam niets vanwege de ramadan, de andere met een copieus maal voor zich, inclusief een halveliterpul bier. Zo kan het ook.
5. Het ongelijk van Borat
Onze laatste Oezbeekse stek is er niet zomaar eentje: Tashkent, een van de grootste Centraalaziatische steden en tevens 's lands hoofdstad. Ook hier weer enorm veel groen; het wemelt van de parken waar ongetwijfeld in het midden nog een Leninstandbeeld prijkt, brede boulevards beschaduwd door eerbiedwaardig geboomte - maar voor de rest ziet het eruit alsof de Russen het rond 1966 in een jaartje uit de grond hebben gestampt. Niet geheel bezijden de waarheid; in dat jaar werd de stad voor een groot deel verwoest door een enorme aardbeving. Toch is het, ondanks het decor van uit slordig beton opgetrokken flatgebouwen van Sovjetsnit, een echte Oezbeekse stad. Net als in Samarkand lopen de jonge vrouwen er aantrekkelijk bij, unaniem met een mobieltje aan het oor, en ritselt het er van de restaurants en bruisende bazaars.
Ons doel is om een beetje met de metro te gaan spelen. De dichtstbijzijnde halte is twintig minuten van ons hotel, een leuke wandeling. De Tashkentse metro is in 1970 door de Russen aangelegd en ziet eruit, klinkt en ruikt als die van Moskou. En net als daar heeft men van de stations ware paleisjes gemaakt; eentje is net een antieke medres en een volgende - waar we even uitstappen - gewijd aan Joeri Gagarin en de ruimtevaart in z'n algemeen - uiteraard zonder dat Neil Armstrong, Mike Collins en Buzz Aldrin aan het feestje mee mogen doen. Iets wat ook geldt voor onze camera's; de metro wordt in de dictatuur die Oezbekistan nog steeds is, als een Strategisch Object van Hoge Importantie beschouwd en het wemelt er dan ook van de hoge petten, tuk om een toerist het leven zuur te maken wanneer die toch de camera trekt.
Van Tashkent is het maar een steenworp afstand naar de Kazachstaanse grens, waar het circus van paspoorten en Briefjes Die Je Niet Kwijt Mag Raken afstempelen en bagage controleren weer van start kan gaan. Eerst een paar honderd meter sjouwen met alle bagage door een niemandsland; dan het uitchecken uit Oezbekistan - wat overigens wel zo relaxed gaat dat ik met een douanebeambte aan de praat raak over Nederland, waar hij graag een keer naartoe zou gaan, overigens blijkt bij doorvragen dat hij meer is geïnteresseerd in ons wietbeleid dan in de klompen, molens, tulpen en kaas.
Dan volgt weer een stukje niemandsland, tot het Kazachstaanse douanegebouw wat qua omvang kan concurreren met een redelijke luchthaventerminal, en wat ook tot de rand gevuld blijkt met hoge petten. Eentje zit er verveeld nieuwe Briefjes Die Je Niet Kwijt Mag Raken uit te delen, terwijl zijn kompaan z'n nagels zit te knippen, die je vervolgens langs de oren fluitend het gebouw in vliegen, nee, niet even netjes boven de prullenbak of zo.
Dan de paspoortcontrole door een halfanalfabeet, die meer interesse heeft in alle visa in het paspoort dan dat voor Kazachstan, wat vervolgens bekroond wordt door een paar vette stempels, en vervolgens ook nog even langs de pestkop van het schoolplein - die kennelijk moet controleren of de stempelhalfanalfabeet z'n werk goed heeft gedaan - en dan zijn we eindelijk binnen. He, he, het is dat je weet dat er van sightseeing niks meer komt als je het doet, maar je bent geneigd in dat gebouw te roepen: 'He you all! Put away wife, or sheep, or what you're busy with, and start doing your work!'
Gelukkig is de grenspost niet representatief voor het land. Kazachstan. Het is duidelijk dat deze enorme natie een stuk progressiever en voortvarender wordt geleid dan Oezbekistan. Het bruist van energie en ondernemingslust, al maakt het qua mentaliteit van de mensen niet veel verschil - je raakt op de markt van Shymkent, waar we geld gaan wisselen, net zo makkelijk aan de praat als over de grens. Dat geld wisselen is wel een teleurstelling na de stapels Oezbeekse Sum waar we inmiddels aan gewend zijn geraakt - hier krijg je maar een beperkt aantal briefjes en muntjes Tenge terug voor je dollars.
Bij onze lunchstop blijkt dat Borat het helemaal mis heeft als het gaat om vrouwelijk schoon; zowel eigenaresse (die er bovendien zeer appetijtelijk bijloopt in een soort van schoolmeisjesuniform wat een paar oneindige benen onthult) als het bedienend personeel zijn oogverblindende schoonheden. Daar kan Pamela Anderson echt niet aan tippen! En dat zou niet exemplarisch blijken, je ziet hier veel vrouwen die net die perfecte mix zijn van Slavisch, Mongools en Hindoestaans.
Het is ongeveer twee uur van Shymkent tot ons onderkomen voor de volgende twee dagen; het guesthouse van Zhenya en Lyuda, een plek waar we ons al snel thuis voelen. De guesthouse ligt in het onbeduidende dorpje Djabagly, aan de voet van het Tienshangebergte welks sneeuwbedekte pieken het uitzicht zuidwaarts beheersen. De kamers zijn gegroepeerd in een aantal huizen en aanbouwen die rond een prachtige en uitnodigende tuin met een groot grasveld zijn gerangschikt. En om de hoek zit het winkeltje, waar je voor 130 tenge (75 eurocent) een halveliterfles gekoeld Shymkentskaje pilsener kunt bemachtigen. Ik sluit direct vriendschap met de kat.
Zhenya is een tijdje directeur geweest van het Aksu Djabagly natuurreservaat, en is nu professioneel natuurfotograaf. Hij heeft wel wat weg van Peter Gabriel, en heeft een aantal fotoalbums die al snel rondgaan en die vol staan met prachtige platen van flora en fauna. Frappant is dat de twee tulpensoorten die de oerouders zijn van onze Vaderlandsche tulpenrassen, hier in het wild voorkomen: de Kaufmanniana en de Greigii. Hij vertelt er honderduit over in het Engels, daarin bijgestaan door zijn lieftallige dochter die met haar man in Duitsland woont, en nu met vakantie over is. Zijn alleen Russisch en Kazachs sprekende eega Lyuda is net Moedertje Rusland, en staat continu in de keuken in potten en pannen te roeren om er voor te zorgen dat we lekker te eten krijgen - en dat is haar wel toevertrouwd; de ietwat zestigerjarenachtige maaltijden zijn om je vingers bij op te eten.
We bezoeken het Aksu Djabagly natuurreservaat, wat op ongeveer anderhalf uur rijden in de bergen ligt. Voor de reis hebben we de beschikking over een prachtig Russisch vehikel, een bol zestigerjarenbusje wat qua decoratie aan de binnenzijde niet onderdoet voor menige moskee. Het apparaat blijkt verrassend comfortabel afgeveerd wanneer we het asfalt verlaten, en uitermate bergwaardig als het hobbelpad met een stevige 20% begint te stijgen. Na wat versnellingsbaktandengepoets klikt de bak in z'n lage gearing en ondanks het gehuil wat doet vermoeden dat binnen de kortste keren ons de tandwielen om de oren vliegen, blijft het busje dapper doorklimmen in een walm van aangebrande olie en koppelingsplaten. Volgens schema arriveren we bij het 'rangers house' aan de rand van de 600 meter diepe canyon van de Aksu-rivier. De groep splitst zich in diehards die in de kloof gaan afdalen, en de toeristen - waaronder ondergetekende - die met de perfect Engels sprekende en honderduit over de natuur en het land vertellende gids de rand van het ravijn zullen gaan volgen.
Het landschap is adembenemend! Je hoort alleen het zachte ruisen van de woeste rivier zeshonderd meter lager, het getsjirp van de krekels en het ruisen van de wind, heerlijk aangenaam hier op 1700 meter hoogte. Aan de ene zijde de golvende, groene hoogvlakte met een klein dorpje en akkers vol graan en een distelachtig, oranje bloeiend gewas waar men consumptieolie van maakt; aan de andere kant de enorme canyon met daarachter de witglanzende sneeuwtoppen van de Tienshan. We zien buizerds en valken, talloze sprinkhaantjes en onbekende kevertjes en twee dartelende vlindertjes, een koolwitje en een citroentje. Diep onder ons zijn de diehards al een stuk gevorderd in hun afdaling als de gids mij vraagt of ik de film heb gezien, Borat. Nou ja, als Sacha Baron Cohen een fictief land had bedacht was het misschien wel grappig geweest, maar ik heb het maar 20 minuten uitgehouden destijds.
'Veel Kazachstanen zouden hem graag vermoorden, en er met plezier voor in de bak gaan' zo vertrouwt hij me toe. 'Maar anderzijds,' zo bekent hij, 'heeft hij Kazachstan wel wereldwijd op de kaart gezet, en zijn mensen zich voor ons land gaan interesseren'. Hij blijkt een voetbalfanaat die in zijn jonge jaren in de 1e nationale selectie heeft gespeeld, en kan aardig wat Nederlandse clubs opnoemen. Ik geef hem een Vitesse-sticker; die kende hij nog niet.
En nu zijn we dan, na dit korte maar voldoening gevende bliksembezoek aan Kazachstan alweer op doorreis, naar Bishkek in Kyrgyzstan. Dat is wel een voordeel van die lange busreizen; mooi tijd om de reisverslagen te typen - ondanks de kans op typfoutjes vanwege het sterk in kwaliteit wisselende wegdek. Maar Kazachstan kan niet meer stuk voor mij!
6. Het strand van . . wat???
Het is maar twintig minuutjes lopen van onze homestay in Tamga, over een met witte keien afgezoomd wandelpad langs de hoofdweg, overschaduwd door abrikozenbomen waarvan de takken volhangen met heerlijk fruit: het aangenaam grofkorrelige zandstrand in een klein baaitje, waar een bergstroompje in uitmondt. Hele families zitten er lekker te relaxen of zijn van het aangename, hier op 1600 meter boven zeeniveau voor onze westerse velletjes wat scherpe zonnetje aan het genieten. Schoenen en shirt uit, en dan eens kijken of de naam van deze uitgestrekte watermassa klopt: Yssyk-Kul, Kyrgyzstaans voor 'warm meer'.
Het Yssyk-Kul is met een lengte van 180 kilometer, een breedte van 60 en een diepte van 700 meter een van de grootste bergmeren ter wereld. Ondanks de hoogte bevriest het nooit; een raadsel wat men tot nu toe niet heeft kunnen ontrafelen - het vermoeden bestaat van geothermische activiteit onder de bodem - en dat heeft het meer zijn naam gegeven. Er stroomt geen water uit; de verdamping wordt aangevuld door de vele ijskoude bergstroompjes vanuit de sneeuwbetopte ketens die een gordel rond het meer vormen. De proefondervindelijke duik in het licht zoute water leert mij dat de kreet 'warm meer' wellicht iets geflatteerd is; 'niet dodelijk ijskoud' dekt de lading beter. Echter, als je door bent dan is het best wel lekker zwemmen.
En dan valt je de bizarre setting eigenlijk op. Gisteren kwamen we door complete badplaatsjes met hotels en huisjes, horeca, winkeltjes langs de kant van de weg met opblaasballen en - dolfijnen, rekken ansichtkaarten - het feit dat menig souvenirstandje een ronde vilten joert is mag de pret niet drukken. Het is je reinste strandvakantiegevoel. En nu zwem ik in het schier oneindige, blauwe water; aan de 'zeekant' een scherp begrensde horizon waar bij nadere beschouwing, ruim zestig kilometer verder, een vijfduizend meter hoge, wolkenbekroonde, grijsblauwe bergketen achter oprijst; aan de 'landzijde' het goudgele strand bespikkeld met zon- en zee-aanbidders, het groene land van melk en honing wat het meer omlijst en daarachter de scherpe pieken van de nabije bergketen; de hoogste bekroond met een zilverglanzende sneeuwkap.
Kyrgyzstan,niet echt een land wat je associeert met zon en zee. Zon, dat wel; het bergachtige land koestert zich in de korte centraalaziatische zomer voordat in oktober de winter in alle hevigheid losbarst. Je ziet hier de brem in bloei staan; de gladiolen, het graan met volle aar op de velden en de halfwilde abrikozenbomen in de bermen zwanger van rijp fruit - twee seizoenen gecomprimeerd in een tijdspanne van slechts een paar maanden. Vanuit Kazachstan kom je het land relatief eenvoudig binnen; geen hogepettenparade - slechts een Kazachstaanse 'checkout' gevolgd door de Kyrgyzische 'checkin' door een vrolijke douanebeambte die smakelijk lacht, wanneer ik hem in het Russisch begroet en meld dat mijn woordenschat alleen het groeten en bier bestellen omvat. Zelfs onze bus mag mee de grens over; tot nu toe moesten we elke keer van voertuig wisselen. Dan nog even wat dollars omzetten in Kyrgyzstaanse Som - bankbiljetten die verrassend veel weghebben van ons oude papiergeld uit het guldentijdperk.
Het is geen verrassing dat 's lands hoofdstad Bishkek toont als een Russische stad. Armoedige sovjetflats en idem dito trolleybussen in en rond de groenomzoomde straten; witglanzende marmeren gebouwen in het centrum, riante parken vol fonteinen en sokkels waar nog net niet de naam 'Lenin' op prijkt, maar die nu het voetstuk vormen van na de onafhankelijk haastig bij elkaar gesprokkelde Nationale Kyrgyzische helden. Eigenlijk is dit land het meest Russische van de voorgaande vier; veel Kyrgiezen hebben het Russisch omarmd als hun moedertaal, verkeers- en reclameborden vertellen hun boodschap in het Russisch en de benzinestations van voormalig staatsoliebedrijf Gazprom zijn ruim langs 's lands wegen vertegenwoordigd. Het Kyrgyzisch is nauw verwant aan het Kazachstaans - beide talen die ook weer verwant zijn aan het Turks - en dat is geen wonder; in het verlden behoorden de Kazachstanen - toen verwarrend genoeg Kyrgiezen geheten - en de huidige Kyrgiezen - destijds Bergkyrgiezen genoemd - tot hetzelfde volk.
Vergeet je de Russische entourage en het Mongoolse uiterlijk van de bevolking, dan toont het land als Zwitserland. Brede, groene valleien met altijd een sneeuwbetopte bergrug erachter. En net als Zwitserland wordt het naar het zuiden steeds ruiger en bergachtiger, met dien verstande dat de hoogste toppen - de Pik Pobeda en Pik Lenin - de zevenduizend meter ruim overschrijden.
Het land is dan wel behoorlijk arm, maar het ontbreekt de Kyrgiezen niet aan ondernemingslust. Er wordt voortvarend gewerkt aan verbreding en broodnodige verbetering van het wegennet, en het toerisme is 'booming' - met name de actievere vormen van vrijetijdsbesteding. We delen ons hotel in Bishkek met een Nederlandse groep afgetrainde mountainbikers die zich opmaken om op pad te gaan; de mensen in een personenbusje en hun fietsen, tenten, leeftocht en al wat je nog meer nodig hebt voor een drieweekse fietstrekking hoog opgetast op een stoer uitziende, legergroene Kamaz-truck. En als we in Tamga in onze homestay arriveren - dit ook weer een paradijsje van overnachtingsgebouwen, een heerlijk zonnige ontbijtzaal met ramen die tegen elkaar opengezet kunnen worden en overdekte terrassen in een prachtige tuin vol bloemen en oogstrijp fruit - staan de wandelschoenen in drie rijen geparkeerd op het stoepje van ons slaapgebouw met centrale douches en toiletten.
Jammer genoeg horen veel van die wandelschoenen bij Russische voeten - die op zich weer horen bij Russen die een wodkafeestje houden onder het openstaande raam van onze slaapkamer. Na herhaaldelijk verzoek om het wat rustiger aan te doen besluit ik rond de klok van twee uur 's nachts als Hollandse muis de Russische beer het zwijgen op te leggen. Iedereen verstaat mijn boze Engels, hetgeen een aantal 'sorry's en boze blikken oplevert - maar het voldoeninggevende resultaat is dat iedereen z'n sponde opzoekt. En als de hanen van Tamga de ochtend verkondigen - het zonnetje prijkt alweer aan een strakblauwe lucht - vormen nachtrust en een stevig ontbijt van havermoutpap, blini's (pannenkoekjes) en vers brood een goede bodem voor een fijn stukje wandelen. Eerst even langs de dorpswinkel voor wat water en iets eenvoudigs voor de lunch, en dan op pad, het dorp uit en de bergen in.
Uiteindelijk zouden Ad, Erwin, onze jonge Kyrgyzische gids Olga - een twintigjarige studente uit Bishkek voor wie wij haar debuut in het toeristenvak vormen - en ondergetekende na veertien kilometer weer arriveren in onze homestay, waar de rest al aan de lunch zit, iets waarvan wij hebben besloten om het maar eens over te slaan.
In afwachting van ons strandbezoekje later op de middag, strijk ik neer in de prachtige tuin met wat biskwietjes en een lekker koel flesje Baltika No. 3, om te genieten van de prachtige, rijke natuur van dit land, de uitbundigheid van diens zomer in alle aspecten en deze fijne vakantie. Het is genieten in alle opzichten.
7. Lada-driewieler
Terwijl ik voor in de bus met Olga, onze Kyrgyzische reisleidster zit te praten over hoe kerstmis en andere feestdagen gevierd worden in haar land, zie ik plots de witte Lada voor ons een abrupte slingerbeweging maken. Het object wat er van wegschiet, en waar onze chauffeur Vasili geroutineerd omheen zwenkt, blijkt het linker achterwiel te zijn, wat zich eindelijk heeft bevrijd uit z'n kluisters en via de linker weghelft heuvelafwaarts koerst in de richting van de toeristische stranden aan de noordzijde van het Yssyk-Kul-meer. De driewielige Lada en z'n inzittenden hebben het nakijken.
Al rijdend door Kyrgyzstan blijkt dat de verkeerstechnische normen en waarden in dit land duidelijk verschillen van wat wij gewend zijn. Dat begint al bij het wegdek; vanouds verwaarloosd en brokkelig, maar met name in de noordelijke vallei rond de hoofdstad Bishkek wordt dit in rap tempo vervangen door strak vierbaans Chinees beton of asfalt. Op beide soorten wegen vind je het lokale amalgaam van enerzijds Lada's, Wolga's, Moskwitzen en Kamaz-trucks, anderzijds glanzende Mercedessen en Lexussen die in de P.C.Hooftstraat niet zouden misstaan, plus een grote hoeveelheid Westerse afdankertjes voor zowel het civiele als professionele transport - veel nog met de originele Nederlandse, Duitse of Poolse naam van het transportbedrijf op cabine of oplegger.
Ook onze bus heeft een vorig leven gekend. Het is een onverwoestbaar en comfortabel Mercedes-chassis wat door de Spaanse carrosseriebouwer Hispano degelijk is afgebouwd. Het geheel wordt hier en daar met plakband en punaises bij elkaar gehouden, maar de airco werkt prima en met de stoelen is ook niks mis; zelfs de handeltjes voor de slaapstand doen het allemaal nog en nergens schieten er springveren door de ietwat mottig ogende bekleding. Het is de trots van Vasili, onze licht contactgestoorde, stiekem kettingrokende maar puike en geroutineerde Kyrgyzische chauffeur. Hij ontwijkt kuilen, Mercedessen, schaapskuddes met twee vingers in de neusgaten en geeft het voertuig de sporen wanneer er weer een glad stuk Chinese autoweg opduikt.
Mercedessen. Je krijgt in dit land wel een beetje het idee, dat men het rijbewijs cadeau heeft gekregen bij aanschaf van twee flessen topmerk wodka. Maar het credo lijkt dat je als Kyrgies bij aanschaf van een auto met een ster op de neus onsterfelijk wordt. Wanneer er getripleerd wordt is het altijd een Mercedes tussen de tegemoetkomende - aan alle kanten met hout, balen en schapenpoten of wat ze er ook maar mee vervoeren uitpuilende - Lada en onze bus. En je kent dat wel: wil je een drukke vierbaansweg zonder middenberm oversteken, sta je maar te wachten op een gaatje - welnu: met een Mercedes kan dat prima zonder. En rijd je zelf over die drukke vierbaansweg zonder middenberm, dan kun je rustig de linker tegemoetkomende rijbaan confisqueren, mits je een Mercedes hebt. En ik heb hier nergens een totaal verwrongen en uitgebrand Mercedeswrak in de berm zien liggen, dus de Kyrgyzische insteek lijkt op waarheid te berusten.
Eenzelfde soort gedrag als de Mercedesrijder, vind je bij schaapsherders. Want zeg nou zelf, als er een stelletje Chinezen je favoriete brokkelweggetje hebben omgetoverd tot een vierbaans autoweg, wie zegt dan dat je er met je kudde geen gebruik meer van mag maken? Net voor Bishkek halen we in een rechterbocht een volgeladen Kamaz-met-aanhanger in, wanneer de remmen van zowel de truck als onze bus beginnen te krijsen. Reden van deze paniekstop - wel, je raadt het al. Wanneer het herdershondje alle wolletjes de berm in heeft gedreven, besluit de volgende veehouder dat het een prima moment is om zijn koebeesten naar de overliggende berm te jagen. Alles gaat goed; voor schapen- of runderkebab zullen we moeten wachten tot een geschikt restaurant in Bishkek.
Wegbermen in dit land zijn ook interessant, en dan met name voor de lokale mensen met handelsgeest. Okee, je hebt hier de welbekende benzinestations en restaurants, soms in aanbouw of niet functionerend, wat men er echter niet van weerhoudt wervende teksten te plaatsen in de trant van '24 uur per dag geopend',maar interessanter zijn de stalletjes waar men abrikozen, meloenen, gerookte forel, honing, mede en ‘kumiss’ verkoopt. Vaak gedeukte, vrolijk beschilderde stalen kraampjes van Russische origine, soms joerts, maar ook gewoon vanuit een rij emmertjes of jerrycans - zeker als het kumiss betreft, de bekende, lichtalcoholische drank van gefermenteerde paardenmelk. Het is een lekker goedje, smaakt een beetje naar karnemelk met een aangename, door de alcohol veroorzaakte tinteling op de tong.
Probleem van de stalletjes is dat de auto voor je (of de tegemoetkomende) besluit om plotseling gebruik te maken van de geboden diensten. En dan geeft men wel richting aan, maar de gemiddelde elektrische installatie van 's lands autopark is dusdanig gemodificeerd dat bij richting aangeven alles gaat branden, of alles uitvalt. Ook in dit soort situaties blijkt Vasili's alertheid weer van onschatbare waarde.
Een stuk minder fortuinlijk ben je hier in het verkeer wanneer je een hond bent. Op de rit van Karakol naar Bishkek ontwaarde ik maar liefst viereneenhalf platgereden exemplaar, terwijl een blafbeestje in de buitenwijken van onze eindbestemming zijn best deed om het nummer vijfeneenhalf te worden - gelukkig bedacht het diertje dat het beter was de ongetwijfeld onfortuinlijke oversteekpoging af te breken.
En dan zijn we voor de tweede keer in Bishkek, de stad welks naam me nog steeds ietwat bakkersdeegwarenachtig overkomt. Aan de overzijde van ons hotel blijkt zich tussen de bebouwing een heerlijk overschaduwd terras op te houden waar men ons een prima lokaal Alpa-biertje schenkt. Met zes kerels aan het bier, aan het eind van de vakantie, rond vijf uur lokale tijd op de zaterdagmiddag - nou ja, je weet wel welke kant de verhalen dan opgaan. Na het biertje even een wandeling richting stadscentrum waarbij mijn slapie Jos de taak van tourguide op zich neemt.
Bishkek is een heerlijke stad om doorheen te banjeren; de bebouwing die hier en daar zelfs uit luxe appartementengebouwen bestaat, wordt doorsneden door lintvormige parken waar de bevolking flaneert, tafeltennist, de kinderen laat spelen in permanente speeltuintjes, een ijsje likt of gewoon flaneert. Het ietwat vervallen, witmarmeren centrum heeft een merkwaardige bezienswaardigheid: een mast met de Nationale Vlag, bewaakt door twee hoge petten in een aquariumachtig, airconditioned gebouwtje. Net of ze tentoongesteld worden.
Er tegenover vinden we een uiterst hippe en trendy eetgelegenheid, een combinatie van pizzeria, sushibar en nachtclub. We mengen ons onder het uiterst jonge, keurig verzorgde en ongetwijfeld geen notie van Lada's en Moskwitzen hebbende publiek en verorberen een prima pizza, in combinatie met een lekkere Baltika 7 van de tap.
En dan, na een prima nachtrust, vroeg op om de horde van de Kazachstaanse grens te nemen en dan naar Almaty, de stad vanwaar we vannacht onze thuisreis gaan aanvaarden. Het zit er bijna weer op.
8. Big Apple!
Tja, en dan is het alweer voorbij - zit je thuis, helemaal voldaan en rozig van alle opgedane indrukken, al die Centraalaziatische steden, de moskeeën, medressen, minaretten en mausolea, de overweldigende natuur in het Tienshangebergte, het enorme bergmeer Yssyk-Kul, de miljoenensteden Tashkent, Bishkek en Almaty . . en al die leuke ontmoetingen op de markten en in de bazaars, mensen die met je op de foto wilden, weten waar je vandaan kwam, oogcontact zochten, studenten die gewoon even Engels met je wilden praten om hun spreekvaardigheid te oefenen - het was geweldig allemaal! Zelfs in de reisgroep was het allemaal koek en ei, geen uitschieters of subgroepjes, alles trok met iedereen op. De ene dag ging je op pad met die, de volgende dag weer met een ander.
Maar het was wel een uitputtingslag. Vaak vroeg op voor lange reizen, soms wel erg slechte wegen, veel kilometers en veel bekijken in een korte tijd, slapen en dan weer vroeg op. De laatste dag spande toch wel de kroon; voor vijven op, een snel ontbijtje in ons hotel in Bishkek en om zes uur op pad. We hadden immers een laatste horde te nemen, en wel de Kazakhstaanse grens, een paar kilometer ten noorden van Bishkek. En Kyrgyzstan en Kazakhstan mogen dan wel nauw verwant en zelfs 'vriendjes' worden genoemd - gisteren reden we langs die grens op en die bestaat uit drie lagen prikkeldraad van bomvrije kwaliteit, met van tijd tot tijd een serieuze wachttoren. Even over het boerenerf naar de andere kant is hier niet echt een optie. En dat het een lange, lange dag zou worden, was bekend: onze thuisvlucht zou pas om 01.50 uur vertrekken vanaf Almaty International Airport.
Toen ik uiteindelijk in dat vliegtuig zat, duurde het maar een ogenblik vanaf het moment dat de bijna lege Lufthansa-aerobus het luchtruim koos tot het achterover klappen van de rugleuning en het sluiten van de oogjes. Tot het moment dat er iemand aan mijn schouder aan het schudden was: 'Nee mamma, ik heb geen zin om op te staan! Laat me slapen!' 'Meine Herr, bitte die Rücklehnung vertical stellen, wir gehen sofort Landen!' Oh ja, ik weet het weer: vliegtuig, tussenlanding in Astana. Ik schrik weer wakker van de bons van het rechter landingsgestel onder me, en vervolgens van de landing zelf op het niet zo vlekkeloze Russische beton uit de tijd dat het hier nog Tselinograd heette. Eenmaal aan de slurf, merk ik niks van het binnenkomen van de passagiers - genoeg om elke stoel te vullen, en terwijl de kist goedmoedig terug naar de baan stommelt droom ik dat ik weer in Vasili's bejaarde bus van Duits/Spaanse komaf zit, onderweg van Bishkek naar het Yssyk-Kul. Maar wat doet Vasili nou dan, opstijgen? Okee, het zal wel goed zijn.
Als de oogjes open gaan even checken op het schermpje in de stoel waar we zijn. Warschau, dat schiet op: nog maar ruim anderhalf uur te gaan. De lichten floepen aan en vlucht LH613 ontwaakt. De stewardess heeft de raamschuifjes naast me kennelijk gesloten; als ik er eentje open prikt het zonnetje van laag boven de horizon binnen. Terwijl de passagiers worden voorzien van wat te drinken en een ontbijtje, laat ik de voorgaande dag weer even passeren. De rit van Bishkek naar de grens was kort, maar de berichten waren niet goed. Er was ergens een aanslag gepleegd, en de controle zou streng zijn en lang duren. Eenmaal ter plekke bleek dat wel mee te vallen; na een krap halfuurtje waren we de grens over, maar met de bus was het een ander verhaal. En tijdens de ochtendpauze tussen acht en negen gaat de grens gewoon dicht . . moet je bij ons eens mee aankomen. Maar gelukkig zat er een aangenaam cafeetje naast de benzinepomp, waar taxichauffeurs uit Bishkek honderden liters diesel in hun op babybrugjes staande en opgekrikte Mercedessen tankten - met de in Kazakhstan ruim 30% lagere prijzen loonde dat het lange wachten - terwijl wij aan een lekkere koffie arabica zaten, en ik Olga het schilderij van het Aralmeer liet zien, het pakket waarvan ze zich afvroeg wat ik al die tijd met me meesleepte. En dan, na twee-en-een-half uur, is onze bus daar eindelijk - op naar Almaty.
Almaty! Het oude Alma-Ata, met de Medeo-ijsbaan uit de tijd van Ad en Keessie. Wat leek het toen, in die jaren, ver weg - een obscure uithoek van de USSR. En nu rijden we er naartoe, over een vlekkeloze vierbaans snelweg van recente, Chinese makelij. 'Almaty, 14km' zegt het bord boven de weg als er een enorme file op de andere rijbaan opdoemt. En dan zijn we plotseling in de stad, in welks naam altijd appels hebben gezeten; 'Alma' is het Kazakhstaanse woord voor appel. In de tsarentijd teelde men hier op de berghellingen, tussen de 900 en 1200 meter hoogte, een obscuur ras, de grootvader aller appels (Alma Ata): de Aport. Deze leverde vruchten van een halve kilo, enorme rode appels die bijzonder geliefd waren aan het hof van Sint-Petersburg en later, het Kremlin. Dat waren pas echt 'big apples'! Jammer genoeg zorgden het ineenstorten van de Sovjetunie en het uitbreiden van de stad in de hoogtegordel waar de Aport-bomen gedijden tot het nagenoeg verdwijnen van dit appelras. Momenteel is de Agricultural University van Almaty bezig met het zoeken van nieuwe, vergelijkbare gronden waar de Aport weer tot volle wasdom kan komen.
Een van de leukste plekken van Almaty kun je bereiken met een kabelbaan naast die landbouwuniversiteit, die leidt naar Kök-Töbe, 'Groene Heuvel', driehonderd meter boven wat tot 1997 de hoofdstad was van het enorme, 9e grootste land ter wereld, Kazakhstan. We wandelen er vanaf ons daghotel naar toe door het prachtig groene Panfilov Park, waarin als een veelkleurige en goudgekoepelde fata morgana de geheel uit hout opgetrokken orthodox-Russische kathedraal van de Heilige Tenhemelvaart verrijst. We komen daar aan tegelijkertijd met een bruiloft, maar dat is geen probleem: de familie gebaart ons de kathedraal binnen, waar de priesters hun gezang aanheffen, wat door het koor achter het altaar wordt beantwoord. Indrukwekkend, die orthodoxe gezangen; het raakt je tot diep in je ziel. Dan gaan we even de inwendige mens verzorgen, en komen bij een hamburgerrestaurant wat gerund wordt door een sympathieke, prima Duits sprekende eigenaar - hij heeft jaren in Bielefeld gewoond. Hij schuift aan met een schaal vol watermeloen bij wijze van service, en meldt dat hij vanwege de ramadan er niets van neemt. Als de perfecte hamburgers dan arriveren blijkt het een hele maaltijd!
Met de maagjes vol lopen we naar de Kök-Töbe-kabelbaan en wachten op onze beurt. Leuk altijd, zo'n uitstapje. Veel ouders nemen hun kinderen mee naar boven, van waar je vanaf de vele uitkijkterrassen op de beboste heuveltop een prachtig uitzicht hebt op de stad en het achterliggende gebergte. Er zijn souvenirstalletjes, restaurants, botsautootjes, een minidierentuintje en je kunt er zelfs leren rijden op een Segway.
Het is er heerlijk flaneren onder de schaduw van eeuwenoud geboomte, maar je moet wel op de paden blijven van de veelvuldige bewakers, zo merk ik als ik vanaf het gazonnetje een foto van de naastgelegen televisietoren wil maken.
Nou ja, het gras en struweel worden dan ook meticuleus bijgehouden.
Vanuit de kabelbaan loop je tegen een bronzen beeld van een enorme appel, waar families elkaar op de foto zetten. Hetzelfde gebeurt een stukje verderop bij iets bijzonders: een standbeeld van de Beatles, hier in 2007 opgericht waarbij de verbindende link natuurlijk hun platenmaatschappij 'Apple Records' was. Ze staan rond een bankje met graffitti van hun bekende hits, en die hoor je zelfs vanuit subtiel in het geboomte weggewerkte luidsprekers. Het is wel lastig om John, Paul, Ringo en George te herkennen, ze hebben allen eenzelfde zestigerjarenkoppie.
Gelukkig vinden we er (nog) geen Apple-store! We dalen weer af met de kabelbaan en besluiten de metro eens uit te proberen. Die blijkt gloednieuw en van Koreaans fabrikaat, we bereiken het enorm diep gelegen station via een oneindig lange roltrap na eerst een muntje van 80 tenge in het draaihekje te hebben laten verdwijnen. Hier kunnen we rustig fotograferen, de Kazakhstanen doen niet zo hysterisch als het gaat om hun openbaar vervoer. Eenmaal in de glanzend nieuwe trein laten we ons verrassen door de hier ook prachtige stations, allemaal weer met een ander thema. Onze vlak bij het hotel gelegen eindbestemming, station Jibek-Joly ('Zijderoute') zit vol mozaiëken en reliefs, en vertellen het deel van de reis die wij hebben gemaakt hebben om hier te komen, mooie symboliek! En wat ook mooi is: in de straat naast ons hotel blijkt zich een prima 'happy hour'-terras op te houden. Vanachter een stereo pul bier laten we het vrouwelijk schoon van Almaty aan onze ogen voorbijgaan, een dikke reet zul je hier niet zo gauw zien of het moet een toeriste zijn. Opvallend is ook de totale afwezigheid van Russische vierwielers, men is hier dol op P.C.Hooft-tractoren. Naast een verdwaalde Russische limo is het enige archaische de sporadische tram die met veel herrie door de straat komt gebolderd.
Later zitten we aan het gezamenlijk afscheidsdiner op het naastgelegen, zo te zien van de zelfde uitbater zijnde terras waar je een prima pizza kunt eten, ook weer weggespoeld door zo'n prima dubbele pul bier - hier hetzelfde happy hour. Ik doe een voor-de-vuist-weg speechje voor onze reisleider Hans, een warrige mengeling van diverse sprookjes en de Hodja-verhalen die Hans regelmatig in de bus voorlas (Hodja Nasruddin was een 13e-eeuwse soefi-heilige en verteller van humoristische anekdotes) en overhandig hem 'de envelop' onder dankzegging. En dan is het de spullen pakken en op naar het vliegveld, waar we afscheid nemen van Olga en Vasili. Het zit erop.
©Sil Castelein