Met Ronald Giphart naar IJsland

Met Ronald Giphart naar IJsland



Drie deelnemers van de boekenweekschrijfwedstrijd - mede georganiseerd door Djoser - mochten mee op een literaire djoserreis naar ‘waanzinnig’ IJsland. auteur Ronald Giphart selecteerde de winnende verhalen en nam de winnaars mee op een 5-daagse reis naar het indrukwekkende eiland van gletsjers en vulkanen. Sara, Derk en Olga schreven hier een geheel eigen reisverhaal over.

Op jacht
Tekst | Sara van Gennip

We hijsen ons in grote rode pakken, ritsen elkaars ritsen dicht. Onze zonnebrillen gaan op en onze haren vast. Wij gaan op walvisjacht, op kijkjacht, gewapend met verrekijkers en smartphones op camerastand. Op de toonbank van onze varende kantine staat naast de chips en de cola een kommetje bomvol pilletjes tegen de misselijkheid. We lachen. Na onze avonturen met de 4-wheel drive langs gletsjerfeeën en versteende trollen is geen zee ons te wild. Als volleerde zeebonken klauteren we ons een weg omhoog naar het dek.
Eindeloos water strekt zich voor ons uit. Achter ons het kleine stipje van de haven, waar we onze reisleider voor even hebben achtergelaten in een goed boek. Ik tuur de golven in, op zoek naar een argeloos zwaaiend vinnetje. Boven ons, in een uitkijktoren, staan drie blonde meisjes met grote ogen en nog grotere verrekijkers. Via een microfoon doen ze verslag van diverse walvisbiografi eën. Onze zeebenen glibberen als slierten spaghetti over het dek. De kapitein kunnen we het niet kwalijk nemen. Des te meer onze nachtelijke danspassen. IJsland slaapt niet in juni, zo blijkt, en wij zijn al aardig ingeburgerd. Net als we de stalen trap willen afdalen, op zoek naar zo’n pilletje dat onze magen in bedwang moet houden, maakt een van de drie blonde torenmeisjes een sprongetje, zo gelukzalig hoog dat ze haast de zee in duikt. “HUMPBACK WHALE, ELEVEN O’CLOCK!” Hoopvol klonteren alle rode pakken samen bij de linkerreling. Ik druk met mijn verrekijker haast de glazen uit mijn zonnebril. Heel in de verte zien we een staart opslaan uit het water. Met een zachte pets duikt het dier weer onder. Mijn zeebenen verankeren zich op het dek, mijn haren wapperen in de wind en mijn kater ben ik op slag vergeten. Naast ons vliegt een nieuwsgierig papegaaiduikertje. Samen zetten we de achtervolging in.

Midzomernacht, 04:00
Tekst | Derk Fangman

Na twee nachten kamperen in de IJslandse wildernis waren we terug in Reykjavik. We hadden ingecheckt in het hotel, gedoucht, en gegeten in een tentje waarvan ik de naam vergat. We dronken bier en wijn in een café dat ‘The Big Lebowski’ heette. Omdat we moe waren dronken we ook wodka met een espresso smaakje. Nu stonden we in een café voor schrijvers en kunstenaars die het liefst over voetbal praatten. We dansten. We gingen met elkaar op de foto. We bestelden gin-tonics en gingen nog honderd keer met elkaar op de foto. We waren niet dronken, want het was licht buiten. Omdat vakanties een bron van schrijven zijn en we met meerdere schrijvers op vakantie waren, moesten we van Ronald zoveel mogelijk claimen. Observaties, grappen, anekdotes. Ronald zelf claimde voornamelijk de provincie Utrecht. Het bleek dat alles zo’n beetje zo groot is als de provincie Utrecht.

Bepaalde gletsjers en vulkanen in IJsland, de IJslandse aswolk uit 2010, de rest van IJsland, de rest van de wereld trouwens ook, de wielen van onze 4-wheel drive, de borsten van het meisje achter ons. Utrecht dus, domweg Utrecht. Ik was de rest van de groep kwijt, omdat zij boven waren en ik niet wist dat er een boven was. Ik wilde mijn jas uitdoen, onder de kapstok stond een meisje. Ik vroeg haar of ik mijn jas hier veilig kon ophangen. Ze lachte en zei dat ik hier rustig mijn Iphone 5 op de bar kon leggen om aan het einde van de avond een Iphone 6 terug te vinden. Ik lachte ook, maar een beetje beschaamd, omdat ik mijn Samsung uit het jaar nul in mijn hand hield. Ik liet hem aan haar zien. "Geen Iphone," stamelde ik. "Maakt niets uit," zei ze. Het meisje zelf was trouwens ook helemaal geen Iphone, meer een Nokia 3210 met snake en beltegoed. We zoenden. Daarna vond ik de groep weer terug. Om het te vieren gingen we op de foto en bestelden we nog een paar liter gin-tonic. In glazen zo groot als de provincie Utrecht.

De gids
Tekst | Olga Kortz

"Nu is de zon onder", zei de gids. Maar het bleef licht. "Nu is de zon terug", zei de gids. Er scheen misschien een verschil op zijn gezicht, maar ik zag het niet. In de verte zag ik wel een gletsjer. Tenminste, daar ging ik van uit. De gids had ergens naar gewezen en over een gletsjer gesproken. Ik had geknikt. Of zag ik de vulkaan? Ik schaamde me. De gids bakte vis terwijl hij over de uitbarsting vertelde. De vulkaan had een naam die ik onthield maar direct vergat. "Morgen gaan we naar boven wandelen", zei de gids. "En onderaan de gletsjer staan." 

De volgende dag nam hij ons mee in zijn 4-wheel drive. Ik zag weinig zoogdieren. Hier en daar een tam paard of schaap. Weinig bomen. Amper vogels. Geen insect om me te bijten. Geen mens om me te verleiden.

"De Vikingen hebben alles gekapt", zei de gids. Ik keek naar het asgrauwe stenen landschap. Leef ik in dezelfde tijd? Dacht ik, terwijl ik aan mijn lief die twee uur later leefde, dacht. Ik probeerde me in mijn hoofd een boom voor te stellen. Dit lukte niet. "Misschien komen er zo wel trollen achter de rotsen vandaan", zei een reisgenoot. De gids moest lachen, maar zei verder niets. Misschien dus wel, dacht ik.

Het werd niet donker die dagen. Het werd lichter in mijn hoofd. De gids bleef praten. En maande ons soms te slapen. Alleen dan luisterden we niet. Uiteindelijk bracht hij ons naar de stad, door stromende rivieren, in de 4-wheel drive. Hij bedankte ons. Wij bedankten hem uiteraard nog meer. En nog steeds doe ik dat af en toe in gedachten. Al wist ik soms niet waar ik naar keek. Als ik naar de gids keek, zag ik altijd meer.

Een overdonderende reis

Midzomernacht. Wat gebeurt er met je als de zon niet onder gaat? Ronald Giphart ondervond het aan den lijve tijdens zijn vijfdaagse tocht door ijsland met drie schrijf talenten.

IJSLAND
Tekst | Ronald Giphart

Ooit kreeg ik een T-shirt met de beroemde regels van schrijver James Baldwin: ‘Who am I? And what am I doing here?’ Het zijn woorden waaraan ik vaak denk als ik mij bevind op een plek waarvan ik niet had kunnen vermoeden dat ik er ooit zou komen. IJsland bijvoorbeeld. Net na de financiële crisis bezocht ik met vrienden het destijds bijna bankroete vulkaaneiland. Anderhalf jaar later verscheen mijn gelijknamige roman. Vier jaar later sta ik op Schiphol voor wéér een bezoek aan het inmiddels gelukkig opgebloeide land. 


What am I doing here? De CPNB schreef een verhalenwedstrijd uit, met ruim 1400 inzendingen. De drie winnende verhalen bleken achteraf te zijn geschreven door jeugdige schrijftalenten die al gretig zijn benaderd door uitgeverijen. Adel laat zich gelden. Samen met Sharon, die de reis en de wedstrijd namens de CPNB - in samenwerking met Djoser - heeft georganiseerd, kijk ik bijna vertederd naar de winnaars Olga, Derk en Sara. Ze praten druk over de naderende reis. Voor mij voelt het vreemd om met schrijvers op reis te gaan en niet de Benjamin te zijn (wat ik tot nu toe altijd ben geweest als ik met collega’s naar het buitenland ging). Inmiddels ben ik de nestor. Ik scheel met mijn reisgenoten gemiddeld twintig jaar. Trotse vader met zijn kinderen op stap. Een paar uur later Luchthaven Kefl avik, 16.01 uur (lokale tijd). We maken kennis met onze gids Edwin Zanen, een Nederlandse glacioloog die hier op IJsland met zijn vrouw en kinderen een bestaan heeft opgebouwd als organisator en reisleider. Edwin - een boomlange gebruinde leeftijdgenoot die louter rust en vriendelijkheid uitstraalt - neemt ons tot zaterdagavond mee op sleeptouw en daarna moeten we zelf zien te overleven tussen de inboorlingen. In zijn enorme Land Rover met een al even imposante aanhanger beginnen we verwachtingsvol onze reis over het eiland.

Een ‘Natureingang’ is in de literatuur een uitgebreide, vaak lyrische beschrijving van het landschap waarin het naderende verhaal zich gaat afspelen, een stijlfiguur die bedoeld is als aankondiging van de naderende gevoelens en sentimenten van de personages. Als het ergens dondert begrijpen de lezers dat er iets dreigends staat te gebeuren. In onze Natureingang is het zonnig en onbewolkt. Het is juni, het warmste jaargetijde. De winter was koud en donker, maar rondom deze tijd gaat de natuur van IJsland zich laven en voeden voor de lange barre maanden die weldra komen.

Edwin neemt ons mee op een tocht van tweeënhalf uur. Onderweg kijken we naar een landschap dat bestaat uit rotsen, keien en stenen. W.H. Auden heeft ooit over dit land geschreven dat het drie soorten landschap kent: rocks, more rocks en just rocks. Edwin zegt dat dit natuurlijk helemaal niet waar is, maar voor het deel waar we nu doorheen trekken klopt het. Geïmponeerd kijken we om ons heen. De groep is nu al gesmeed.

Bórsmörk, 20.46 uur. Na een stop bij een IJslandse staatsslijterij (die stipt tot 18.00 uur open was, dus Edwin moest zijn gaspedaal van zijn 4WD indrukken om er op tijd te zijn) komen we aan bij ons reisdoel voor de komende twee dagen: een bijna verlaten kampeerveld tussen de gletsjers Tindfjallajökull en Eyjafjallajökull.

Bórsmörk betekent letterlijk ‘bos van Thor’. Er staan berkenbomen, die op IJsland verder niet (meer) voorkomen. Omdat dit gebied ligt tussen hoge bergen heeft het een warmer klimaat dan de rest van het eiland. Het is er inderdaad erg aangenaam.

Op een plateau tussen bergtoppen ligt een groen veld met uitzicht op een overweldigend grote muur van ijs. Het is spookachtig leeg en ijl. Naast het terrein stroomt de brede gletsjerrivier Markarfl jót, die we stroomopwaarts een uur lang hebben gevolgd om hier te komen, ons met geweld ploeterend door zijtakken en beekjes. Terwijl Edwin de zogenaamde ‘moedertent’ gaat opzetten krijgen wij de opdracht allen ons eigen tentje op te zetten. We kamperen aan de voet van een gletsjer, wie in de Nederlandse contemporaine literatuur kan ons dat nazeggen?

Vrijdagochtend, Kamp Holland, 03.29 uur. Edwins in boter gebakken zalm met aardappeltjes waren fenomenaal. Maar echt. Hoe waanzinnig (het thema van de verhalenwedstrijd) is het om op deze plek zo ver van de bewoonde wereld zo goed te eten? We praten de hele nacht onstuimig door over waar schrijvers over praten: boeken, collega’s, de worstelingen van het leven, liefde, seks, relaties, nog meer boeken. Overmorgenavond is het midzomernacht, wat betekent dat het ’s nachts niet meer donker wordt. Om vier uur besluiten we voor de vorm even in onze tenten te gaan liggen, maar niemand die echt moe is. 

08.31 uur. Iedereen is alweer op. Het uitblijven van nachtelijke donkerte geeft de groep een ongekende dosis energie. We ontbijten op z’n IJslands, met plaatselijke kaassoorten, zuivel en gerookt vlees. Edwin geeft ons een verkorte cursus ‘IJsland voor Jonge Schrijvers’. Na een wandeling naar een onherbergzame rots waden we met de Land Rover door vele rivieren en aftakkingen naar de Gígjökull, een gletsjer die in 2010 een gigantische tsunami van keien veroorzaakte, omdat de vulkaan onder de gletsjer actief was geworden en een groot deel van de onderste ijslaag had weggesmolten. De gevolgen van deze onderijse uitbarsting zijn van onbevattelijke proporties. Nog nooit hebben we zo’n plek gezien. Sara, van huis uit theatermaakster, zegt dat ze in het weidse leeg gespoelde meer wel een voorstelling zou willen maken. Een uur lang lopen we in dit verlaten voormalige gletsjermeer en staan we aan de voet van een opaalblauwe gletsjermond. Een stroom grauw water uit het binnenste van het permafrost vermengt zich met een al even brede stroom smeltwater dat langs de berg loopt. Olga zegt dat, als we dichters waren, we daar natuurlijk een metafoor in zouden kunnen zien voor zuiverheid die zich mengt met allerlei aardse besmettingen.

De ene imposante plek na de andere dient zich aan. We klauteren over rotsen en door snelstromende ijskoude beekjes naar een mistige bergkloof met een klaterende waterval genaamd Stakkholtsgjá. Superlatieven beginnen hun betekenis te verliezen: ook deze plek is verbazingwekkend, verbluffend, overdonderend. Gelukkig zegt niemand van de groep dat je niet anders kunt dan je godvergeten nietig te voelen bij een ravijn als dit, twee kilometer lang en honderd meter diep. Mijn persoonlijke hoogtepunt: op de terugweg mag ik achter het stuur van Edwins Land Rover.

> Rondreizen IJsland



“Mijn donorcodicil zit in mijn rechterachterzak,” zeg ik tegen de rest van de groep, voordat ik de 4WD in een kolkende rivier rijd. “Als we nu door de stroom worden opgeslokt in het verzengende water en we dus niet de boeken schrijven die we nog hadden willen schrijven, zou Harry Mulisch dat ‘een gebrek aan talent’ hebben genoemd.” “Maar die is dood,” zegt Derk.

Vrijdagavond, basiskamp, 22.46 uur. Edwin maakt een echte ‘Icelandic BBQ’ en wij hebben ons gestort op een literfl es whisky en de voorraad wijn & bier die Edwin heeft meegenomen. Het kampeerterrein begint zo langzamerhand vol te lopen met IJslanders, die op deze plek morgen Midzomernacht gaan vieren. De ene mountainvehicle na de andere tank bereikt het veld. Vijf uur later… Omdat de zon niet ondergaat gelden de wetten van de dag niet meer. Als om een uur of twee onze flessen drank op zijn, gaan we langs de kamperende eilandbewoners om te kijken of er nog ergens over literatuur valt te praten (of te zuipen valt). En zo belanden we tussen dansende vriendenclubjes die alvast een voorschot nemen op het feest van morgenavond. We vallen van de ene wezenloosheid in de andere: het is midden in de nacht, de hemel is blauw, de muziek waait over het veld, we kijken uit op een gletsjer, we drinken IJslands bier en we dansen een lokale vorm van de horlepiep. Nu een uitbarsting van de vulkaan en we sterven op een hoogtepunt.

 

Zaterdag. Natuurlijk moeten we doen wat iedereen doet op IJsland. Na het kamp - óns kamp - met een droef gemoed te hebben opgebroken maken we in de Land Rover een rondrit langs de bekende Gouden Driehoek. Natuurlijk bezoeken we de imposante waterval Gullfoss, daarna de nog roemruchtere Geysir (we maken drie ejaculaties mee) en vervolgens gaan we naar de Thingvellir, waar in het jaar 930 het eerste parlement ter wereld bij elkaar kwam (en waar het Nederlands het woord ‘geding’ aan heeft overgehouden).

’s Avonds nemen we bewogen afscheid van Edwin, die veel meer was dan gids en reisleider. We besluiten ons verdriet te verdrinken in het bruisende nachtleven van de hoofdstad Reykjavik. We eten, we drinken op een terras in de zon (om elf uur ’s avonds), we slaan net als de IJslanders shotjes achterover, we drinken nog meer en we komen terecht in een half-openluchtclub die ons door Edwin is aanbevolen, omdat er ook plaatselijke schrijvers zouden komen. Even verliezen we Derk, die zich met zijn grote hart, grote lichaam en grootse gebaren heeft ontpopt als de gangmaker van de groep, maar hij komt terug met avonturen die wellicht ooit zijn boeken zullen halen.

De nacht duurt lang, de zon gaat niet onder, de IJslanders zijn uitbundig, de toeristen ook en er blijken toch geen andere schrijvers te zijn dan wij. Aan het eind van de nacht - beter: het begin van de ochtend - sta ik als Pa Flodder in een hoek te kijken naar het groepje prijswinnende jongelingen. Later vandaag gaan zij nog op walvistocht en morgen naar het zwemparadijs The Blue Lagoon, maar nu staan ze manmoedig bij elkaar de eer van de aanstormende Nederlandse literatuur hoog te houden. What am I doing here? vraag ik me af, omdat ik me die vraag als schrijver altijd stel. Ik sta hier overdonderd te zijn. Een superlatief, maar ik heb er geen ander woord voor.