Een reisverhaal
De grootheid van de Maya stadstaat Tikal
Alles is hier oud en nieuw tegelijk - oud van jaren en nieuw als bewijs dat in de wouden van Guatemala en Mexico een beschaving standhield die niet onderdeed voor die van de farao's.
Voor iemand die naar een dode stad loopt, kom ik opvallend veel leven tegen. Een neusbeertje dat met zijn puntige snuit een prullenbak op etensresten inspecteert. Een paar potige snipapen die zich uit een boom laten vallen en het neusbeertje verjagen. Een toekan die krijsend toekijkt.
Tikal mag dan onder het oerwoud vandaan zijn gekomen, zodra de avond valt nemen de dieren het weer in bezit, en in de vroege morgen staan ze hun heerschappij nog niet direct af. De apen blazen en boeren om me uit hun buurt te houden.
Na een nacht regen doet de eerste zon het woud dampen. Wanneer ik tussen het groen een tempel ontwaar, gaat die in nevelen gehuld. Om de volgende tempel te bereiken - weer een piramide die hoog boven de bomen uitsteekt - moet ik een stief kwartiertje lopen. In haar gloriedagen strekte Tikal zich over veertig vierkante kilometer uit, het beste bewijs dat omvang geen waarborg vormt. Alles kan verdwijnen.
Onder het oerwoud gaat een compleet wegennet schuil. De Maya's gebruikten de kalkstenen straten tevens als kanalen om het regenwater naar grote reservoirs te leiden. In het natte seizoen donderde de stem van hun regengod Chac weliswaar als de weerlicht, daarna volgde de stilte van de droogte. Dus moest water gespaard worden in bassins die groot genoeg waren om de dorst van de veertig- tot vijftigduizend inwoners te lessen.
Onder de grond bevinden zich tienduizend bouwwerken waarvan er tot nu toe drieduizend zijn gelokaliseerd. Dat geeft nog slechts gedeeltelijk de grootheid van Tikal aan: om een nieuw gebouw op te richten, braken de Maya's het oude af en gebruikten de stenen als fundering.
Via een glibberig pad bereik ik het Centrale Plein waar recht tegenover elkaar de Tempel van de Grote Jaguar en de Tempel van de Maskers liggen. De afgebrokkelde trap van de eerste tempel mag niet meer betreden worden, de trap van de tweede nog wel. Ik schuifel naar boven en probeer me voor te stellen hoe deze steenmassa zonder hulp van lastdieren of metalen gereedschappen is opgericht. Eenmaal op de afgeplatte top kan ik het maar moeilijk bevatten dat deze ruïnes eeuwenlang over het hoofd zijn gezien. Geen boom haalt een hoogte van dertig meter en de Tempel van de Jaguar steekt daar een dikke twintig meter bovenuit. Ik kan evenmin geloven dat hij pas zichtbaar werd toen de Amerikanen aan het einde van de negentiende eeuw massaal gom gingen kauwen; toen werden nabij Tikal honderden chicozapotes gekapt, de boom die het taaie gom levert. Het kan haast niet anders, menige Spaanse kolonist moet die piramides opgemerkt hebben. Maar hij ging aan het indiaanse wonder voorbij.
Een stevige bries verjaagt de laatste restjes nevel. Overal zie ik nu de toppen van de tempels boven het bos uitsteken. Na het kappen van de chicozapotes duurde het nog weer veertig jaar voor met het systematisch blootleggen van Tikal werd begonnen. Pas in 1980 kreeg het publiek toegang tot de ruïnes.
Voor een volgende tempel staat een stèle. Eeuwenlang legden Maya's met tekens en symbolen gebeurtenissen vast. Niettemin weigerden generaties onderzoekers te aanvaarden dat de Maya's er een compleet schrift op nahielden en in staat waren om de taal die ze spraken via tekens op vijgenschors of steen over te brengen. Het schrift markeert het verschil tussen beschaving en barbarij, hadden ze geleerd. Dus bleven ze volhouden dat geen inheems ras van Amerika over een compleet schrift beschikte, anders viel hun wereldbeeld in duigen. De Oost stond immers voor beschaving, de West voor barbarij.
In 1952 weerlegde de Russische linguïst Knorosov dat het Maya slechts een beeld- en betekenisschrift was en toonde ook nog eens aan dat het zich niet van beeld naar betekenis en klank had ontwikkeld, maar dat die kenmerken van het begin af aan naast elkaar hadden bestaan. Het bewijs dat hij leverde werd als sovjet-snoeverij afgedaan. Toen duurde het tot 1990 voor het Amerikaanse wonderkind David Stuart met hulp van twintig andere linguïsten, en vooral met hulp van de computer, kon aantonen dat het klassieke Maya wel degelijk een compleet schrift was waarmee de Maya's alles konden weergeven wat ze wilden boekstaven. Hij ontcijferde de tekens, waarvan de helft een fonetisch-syllabische functie had.
Door wolken gele vlinders loop ik naar het tempelcomplex El Mundo Perdido. De zeven tempels werden tussen 1979 en 1985 blootgelegd. Alles is hier oud en nieuw tegelijk, oud van jaren en nieuw als bewijs dat in de wouden van Guatemala en Mexico een beschaving standhield die niet onderdeed voor die van de farao's.
Een snel naderend onweer noopt me een droge plek te zoeken; de laatste kilometer naar het museum van Tikal leg ik onder stortregens af. Ondanks de weerbarstige natuur hield de stadstaat Tikal vijftien tot twintig eeuwen stand. De vazen en potten in het museum bewijzen de verfijning die de handwerklieden wisten te bereiken; op de rand van de schalen zijn mensen met een dierenkop afgebeeld. Iedere Maya had een dier als nevenwezen. In het omringende oerwoud vonden de Maya's hun symbolen: de jaguar stond voor kracht, de brulaap voor de kunst van het schrijven.
Achter in het museum is een grafkelder gereconstrueerd. Bij het hoofd en de voeten van het skelet staan bruine schalen; rond de hals hangt een jadeketting, rond de heup een ketting van langwerpige jadestenen. Ook rond de kuiten zijn jadestenen neergelegd. Rijen vazen omringen het stoffelijk overschot van een monarch, edelman of hogepriester. Niet van een gewone sterveling: die werd onder zijn huis begraven. Goud ontbreekt - met dat metaal maakten de Maya's pas kennis toen hun dagen geteld waren.
Tikal en de andere grote Maya-centra gingen rond 900 na Christus ten onder nadat de bevolking de steden massaal had verlaten. Om een natuurramp of een epidemie te ontvluchten, luidt een verklaring, maar de Maya-beschaving duurde zes keer langer dan het Romeinse Rijk en gedurende die onafzienbare periode zullen zich vaker aardbevingen en catastrofes hebben voorgedaan. Het lijkt aannemelijker dat de boeren en werklieden in opstand kwamen tegen de heersende klasse.
De volgende morgen vroeg loop ik naar de Tempel met de Inscripties. Het regent, waardoor weinig bezoekers zich op het glibberige pad naar deze afgelegen tempel wagen. Ik stel me de monarch voor die, voor hij de heerschappij van zijn vader overnam, ten overstaan van zijn onderdanen een scherp voorwerp door zijn penis joeg om zijn moed te bewijzen en aan te geven dat hij als goddelijk wezen ongevoelig was voor pijn en bloedverlies. Geen enkele beschaving is zachtzinnig. De Spaanse kolonisatoren mochten dan aan Tikal voorbijgaan, in hun rapporten meldden ze wel dat de Maya's in de vierkante torens die ze bovenop hun piramides bouwden mensenoffers brachten, ter verontschuldiging van de bruutheid waarmee ze de barbaren onderwierpen.
Twee adelaars dalen op de Tempel met de Inscripties neer. Vanuit de hoogte nemen ze me minzaam op. Alleen wanneer de donder doorklinkt, klapwieken ze met hun machtige vleugels. Ook voor de indiaanse piramidebouwers symboliseerden adelaars de overwinning. Maar dat die adelaars zich hier durven vertonen, duidt eerder op het tegenovergestelde. Ze weten dat ze van de enkele bezoeker die voor een tempel contempleert niets hoeven te vrezen.
Het zal nog lang duren voor Tikal door hele hordes wordt bezocht. Dan pas zullen de monarchen in hun graf de voldoening proeven die geen jadesteen hen kan geven.
Alle reizen naar Mexico en Guatemala.