Het ‘andere’ PERU
Bij Peru denkt iedereen onmiddellijk aan de Inca’s, aan Cusco en Machu Picchu. Niet onbegrijpelijk, want de Vallei van de Inca’s is de beroemdste plek van het land. Maar Peru heeft meer te bieden dan alleen zijn Inca-verleden.
Na het begin wordt alles beter
De koloniale erfenis van Arequipa, de drijvende eilanden van het Titicacameer, de erfenissen van diverse pre-Incaculturen, en natuurlijk de spectaculaire spoortrajecten door het Andesgebergte. De gouden regel bij een reis naar Peru luidt: Na het begin wordt het alleen maar beter. Voor vrijwel iedereen geldt namelijk dat de reis begint in hoofdstad Lima. En dat is negen maanden per jaar geen pretje. Van april tot en met december gaat de stad gebukt onder de garúa, de kustmist die wordt veroorzaakt door de Humboltstroom. Dat is een stroom koud oceaanwater die langs de Zuid-Amerikaanse westkust loopt, en ervoor zorgt dat alle vocht in de lucht condenseert tot een dikke, deprimerende mist.
De garúa is een vreemde mist, voor West-Europeanen. Wij associëren mist immers met koude, maar de temperatuur blijkt juist zeer aangenaam. Niet te warm, niet te koud. Toch werkt hij als de spreekwoordelijke grauwsluier. Lima is een stad zonder kleuren, alles oogt grijs en van beton, en het gesteente lijkt door de mist te worden aangevreten. Overal op straat bevinden zich kraampjes van kooplui, overal op de kruispunten en bij de stoplichten wordt waar aangeprezen, maar ondanks deze onmiskenbare levendigheid, blijft de sfeer mistroostig.
Gringo speelt bingo
Eerst maar eens kleuren zien! Dus vliegen we de dag na aankomst naar Arequipa, met een van de vele lokale luchtvaartmaatschappijen die Peru rijk blijkt te zijn ‘Faucett Peru’. Vlak na de start krijgen alle passagiers een formulier met cijfertjes erop. Wat dat te betekenen heeft wordt al snel duidelijk: we gaan met zijn allen bingo spelen! En zo schallen er gedurende de hele vlucht matig verstaanbare getallen door de intercom. Wat er precies te winnen valt is voor ons gringo’s niet goed uit te maken, maar aan de gretigheid van de deelnemers te zien moeten het aardige prijzen zijn. Gelukkig blijkt de cockpitbemanning niet mee te doen, en landen we na een uur veilig op het vliegveld van Arequipa. Het welkom mag er zijn: op de achtergrond prijkt de majestueuze, besneeuwde bergtop Misti, waaraan de stad zijn naam dankt. In de taal van de Aymara, die hier vroeger woonden, betekent ‘ari’ namelijk ‘piek’ en ‘quipa’ zoiets als ‘liggend achter’. Arequipa ligt onmiskenbaar achter een bergpiek.
De mooiste stad Van Peru
Het verschil met Lima is enorm. Weg is de grauwsluier. De lucht is helder en blauw, de stad zelf licht wit op in de felle zon. Het valt niet moeilijk te begrijpen waaraan Arequipa zijn bijnaam ‘de witte stad’ dankt. De talrijke fraaie koloniale gebouwen zijn opgetrokken uit een vulkanische steensoort die sillar heet. Anders dan in Lima is het bijna altijd helder, zonnig weer in Arequipa. Daar heeft de hoogte waarop het ligt, ruim 2300 meter, alles mee te maken. Waar je Lima kunt omschrijven als ‘hectisch’ is Arequipa ‘levendig’. "Welcome to our beautiful city", zegt gids Maria uit het diepst van haar hart. "Jullie zijn geluksvogels. Peru is het mooiste land van Zuid-Amerika en Arequipa de mooiste stad van Peru."
Arequipa is een juweel in de kroon van de Spaanse kolonisatie. Dat betekent: veel kerken en kloosters. Hoogtepunt daarvan is zonder twijfel het Santa Catalina klooster. Dat werd in 1580 opgericht door de rijke Spaanse weduwe María de Guzman. Zij accepteerde alleen meisjes uit de allerbeste Spaanse families, die bovendien een fikse bruidsschat dienden mee te nemen. Het was in die dagen een goede gewoonte de tweede dochter uit het gezin te laten intreden, dus er was belangstelling genoeg. Eenmaal in het klooster legden de rijkeluismeisjes een ‘gelofte van armoede’ af. In de praktijk had elke kloosterlinge echter een stuk of vier bedienden of slaven ter beschikking (meestal Afrikanen), en waren er voldoende feesten en partijen in het klooster om de dames te vermaken. En gelukkig maar, want wie eenmaal was ingetreden, mocht het omvangrijke kloostercomplex nooit meer verlaten.
Filmdecor
Er wonen nog steeds nonnen in het Santa Catalina, maar het zijn er inmiddels minder dan twintig. Ze hebben hun eigen, afgeschermde gedeelte van het klooster. Door de rest van het grote complex mogen thans de toeristen zwerven.Vier eeuwen afzondering van de buitenwereld, hebben het klooster tot een soort tijdmachine gemaakt. Hoewel het een attractie van de eerste orde is, valt het aantal bezoekers mee, en regelmatig ben ik de enige wandelaar in de stille steegjes. Waar Arequipa zelf zilverwit is, overheersen in het kloostercomplex pasteltinten: zachtblauw, roestrood en okergeel. Hier en daar zorgen boompjes voor groentinten, en natuurlijk is daarboven het azuur van een wolkenloze hemel. Het Santa Catalina schreeuwt gewoon om als locatie te mogen dienen voor een fraaie historische film. Decorkosten: nul. We eindigen de dag op het Plaza de Armas, het parkachtige centrale plein van Arequipa, waar oudjes op bankjes van de laatste zonnestralen genieten.
Inca’s van het zuiden
Twee dagen later. We zijn van Arequipa naar Juliaca gevlogen - onderweg niks gewonnen met bingo - en rijden nu via de graftombes van Sillustani naar Puno. We zitten inmiddels op ruim 3800 meter hoogte en de lucht lijkt inderdaad ijler dan gisteren. Toch groeien hier nog altijd bomen. De grond is erg vruchtbaar, zo wordt ons verteld. Onderweg ontmoeten we veel kuddes schapen en af en toe ook lama’s en alcapa’s, hun kleinere soortgenoten. De vrouwen gaan hier allemaal in traditionele dracht gekleed. De graftombes van Sillustani zijn ronde torens, sommige wel twaalf meter hoog, waarin de Colla-stam, de ‘Inca’s van het zuiden’, hun edelen begroeven, compleet met voedsel en persoonlijke bezittingen. De torens worden chullpas genoemd en bevatten sinds jaar en dag geen menselijke resten meer. Vandaar dat Kuifje, kapitein Haddock en hun gids Zorrinho ze gerust als overnachtingsplaats konden gebruiken, op hun zoektocht naar de Zonnetempel, in het gelijknamige Kuifje-album.
Drijvende eilanden
Wijzelf laten het bij een kort bezoek en rijden vervolgens via Puno door naar het befaamde Titicacameer. Deze reusachtige waterplas dankt zijn faam aan het ‘feit’ dat hij, 3820 meter boven de zeespiegel gelegen, het hoogst bevaarbare meer ter wereld is. In werkelijkheid zijn er heel wat bevaarbare meren die boven de vier kilometer liggen, maar het Titicacameer is nu eenmaal een belangrijke verbindingsroute tussen Peru en Bolivia, en dus bekender dan de andere meren. Een van de meest fascinerende aspecten van het Titicacameer zijn de zogeheten Uros Eilanden, ook wel Islas Flotantes genoemd: drijvende eilanden. Eeuwen geleden begonnen de Uros uit het riet dat in deze omgeving welig groeit, de totora, een soort gigantische rieten matten te vlechten, die op het water bleven drijven. Door die matten als kunstmatige eilanden te gebruiken, konden ze zich isoleren van de Colla, die het in Zuid-Peru voor het zeggen hadden.
Uros
Aan de oever van het Titicacameer nemen we plaats in een smalle maar gemotoriseerde kano. We varen door een geul die in het dikke waterriet is gehakt, de capitano met een lange stok voorop, en zijn invalide zoontje achterop bij de buitenboordmotor. ‘De bewoners van de Uros-eilanden hebben het niet gemakkelijk’, vertelt de capitano. ‘Het is moeilijk voor ze om aan voedsel te komen. In de winter komen er toeristen naar de eilanden, maar ‘s zomers valt het niet mee.’ Dat de Uros zich inderdaad steeds meer op het toerisme zijn gaan richten, blijkt onder meer uit het bordje ‘Welcome’, vlakbij de aanlegsteiger op een van de eilanden. Wanneer we aan ‘land’ gaan, stormen onmiddellijk de kinderen op ons af. "Pansito, señor! Propina! Paja, por favor!" Je hoeft geen vloeiend Spaans te kunnen spreken om te bedenken dat ze om geld vragen. Vooral als je het in je hoofd haalt een foto van ze te nemen, is betaling dringend gewenst. Op advies van de capitano, koop ik voor drie soles een brood, en deel de sneden uit aan de kinderen, die ze uit mijn handen grissen of het gebakjes zijn. Terwijl ik uitdeel, realiseer ik me dat de bewoners van de Uros eilanden ware kunstenaars met riet zijn. Ze vlochten de matten waar de eilanden op drijven én deze prachtige boot. Ik heb ruim twee euro voor het brood neergeteld. Ik ben dus op gepaste wijze afgezet maar kan mij daar, als ik om mij heen kijk, niet druk over maken. Iedereen is vuil en armoedig gekleed, de hutjes waarin de inheemse bevolking woont zijn pover, het voedsel dat bereid wordt is karig.
Flamingo’s en verschietende kleuren
Het loopt tegen het einde van de middag en overal is men volop bezig het avondmaal te bereiden. Dat bestaat meestal uit gedroogde vis en soep. Ik zie hoe een vrouw quina bakt, dit is een soort rijst, en vervolgens vermaalt om er soep van te maken. Verderop loopt een klein meisje met een afgekloven kippenpoot in de hand. De klauw zit er nog aan. Een groepje jongetjes, het brood inmiddels verstopt of achter de kiezen, gaat vliegeren, want er is inmiddels en aardige bries opgestoken. De capitano leest, in afwachting van de terugtocht, in een boek met de titel ‘Mathematic moderna’. Ik wandel verder over het eiland. Er vliegt een groep flamingo’s over. De bevrijder van Peru, José de San Martín, droomde ooit van een flamingo en gaf de nationale vlag van het land de kleuren van deze vogel: rood en wit. Ik tuur over het water. In de verte moet Bolivia liggen, maar ik zie niets dan water. Inmiddels is de zon ondergegaan. Het riet verschiet van goudgeel naar roodgeel en over het ijsblauw van het water hangt nu een roze gloed. De capitano wenkt: tijd om te gaan. Cusco wacht.
Auteur: Hans Bouman