Op bezoek bij de Saramaccaners
Trekkend door Suriname kom je onvermijdelijk in een korjaal terecht, een uitgeholde boomstam met motor. De rivieren zijn de snelwegen in een land dat voor 80 procent uit oerwoud bestaat. Varend over de bochtige Suriname-rivier waan je je in Afrika. Hier wonen de Saramaccaners, de nakomelingen van weggelopen plantageslaven.
Langs de rivier is het een komen en gaan van mensen. Mannen, vaak nog gekleed in lendendoek en schouderdoek, gaan met hun korjaal op stap en komen terug met een geschoten bosvarken, een tapir of een gordeldier. Vrouwen zijn op weg naar hun kostgrondjes, moestuintjes met groenten, rijst en cassave. Op hun hoofd dragen ze vissoep, cassavebrood en bojo (cake gemaakt van cassave, ei en pindakaas), hun lunch voor die dag. Weer andere vrouwen doen in het water de afwas en schuren met zand hun pannen blinkend schoon. Kinderen vissen met rijstkorrels en spelen in het water.
Korjalen, volgeladen met goederen, gaan op weg naar Paramaribo om spullen te verkopen en te kopen. In één van de korjalen zitten dieren. Jongens hebben de afgelopen dagen zangvogeltjes, kaaimannen en slangen gevangen en gaan die bij exporteurs in Paramaribo afleveren.
Het oerwoud in
’s Ochtends vroeg gaan we met gids Noah een oerwoudtocht maken. Eenmaal het dorp uit, horen we het gebrul van apen. Veelkleurige vogels krassen luidruchtig. Onzichtbaar, maar zeer hoorbaar passeert in het dichte groen een kudde bosvarkens. Ze knorren, stampen en klappertanden. We staan stil bij een boom met een kraag: een mierennest. Saramaccaanse jongens worden op hun 21e verjaardag vastgebonden aan de boom met het mierennest. Een tik tegen de bast en mieren tot vijf centimeter groot kruipen en bijten zich een weg omhoog. Twee beten zijn dodelijk. De jongen wordt echter van tevoren met anti-gif ingesmeerd. Als hij de pijn zeven minuten heeft doorstaan, kan hij alle pijn van het leven aan.
We lopen door. Mimosa-achtige takjes blijken met hun zaagtandjes als scheermessen te werken. Stammen van palmen zijn bedekt met lange stekels. Een kleurige kikkerfamilie behoort tot de gifkikkers. De inheemsen vulden vroeger hun pijlen met het gif. Noah stopt bij de Boegoe Boegoe, de telefoonboom, en slaat er met zijn hakmes op. Het geluid echoot als een indrukwekkende trom door het bos. De stam is opgebouwd uit holle ‘kanalen.’ Een verdwaalde Saramaccaan geeft drie tikken op de telefoonboom en wacht rustig af tot hij antwoord hoort. Bijzonder is ook de kapokboom, een 50 meter hoge woudreus, de bosgod.
Een korjaal: een hele kunst
Ineens staan we voor een Saramaccaan die een korjaal aan het bouwen is. Pas als een Saramaccaan een hut en een korjaal kan bouwen en een stuk oerwoud kan branden zodat zijn vrouw een moestuin kan aanleggen, is hij een man. Deze botenbouwer heeft de bovenkant van de stam met een kettingzaag afgezaagd en de stam al uitgehold. Nu bevestigt hij een liaan als trektouw aan de stam. Daarna gaat hij jongens optrommelen om de boomstam samen uit het bos te slepen, naar het water. In het dorp schaaft de botenbouwer de stam aan binnen- en buitenkant glad. Je kunt je nauwelijks voorstellen dat het ooit een boot wordt. Dan volgt een spektakel. De jongens tillen de boomstam op schragen. Urenlang zijn ze bezig om eerst de binnenkant en dan de buitenkant van de boot te branden. Nauwlettend houden ze in de gaten dat de bodem en de randen precies de goede dikte krijgen. Door de warmte zetten de randen van de boot uit. Uiteindelijk wordt de boot minstens twee keer zo breed en een stuk lichter in gewicht. Om te voorkomen dat de boot door het afkoelen dichtklapt, zet de botenbouwer latjes tussen de wanden. Na een week haalt hij die weg. Maar nog steeds is het een hele gekke boot: een zwartgeblakerde open stam.
Nu begint het leuke werk. De jongen bevestigt lange planken op de randen van de boot en timmert zitplaatsen. Om zijn vriendin een extra plezier te doen, versiert hij de punt van de boot met houtsnijwerk. Hij kiest het symbool van de liefde. In het hout van zijn hut heeft hij het symbool van respect gesneden. Hij schildert de korjaal en versiert de peddels met houtsnijwerk. Alles bij elkaar kost het bouwen van de boot anderhalve maand. Goed onderhouden gaat de boot zo’n tien jaar mee.
Op het water
Korjalen kunnen in het wildste water en zelfs op zee varen. Kleine korjalen kun je zelf peddelen, maar de grote (de passagiers- en vrachtboten) hebben een motor en een bootsman. Het vergt veel stuurmanskunst om een vijftien meter lange korjaal door stroomversnellingen te loodsen. Als tienjarige begin je als koeloeman: een hulpje die de boot aan de achterkant bijstuurt. Acht jaar heeft hij nodig om het bootsmanvak te leren. Maar dan kan hij er ook wat van. Zelfs ’s nachts, als het oerwoud een inktzwarte muur en de hemel en het water zwart zijn, kun je hem wakker maken om op stap te gaan. Af en toe schijnt de bootsman met de zaklantaarn langs de oever. De ogen van kaaimannen lichten rood op.
“Het lijkt alsof ik niets zie, maar ik zie alles”, zegt de bootsman. Bij de eerste aanblik van het water ‘s ochtends vroeg weet ik hoe de waterstand en de stroming is.” Die zijn iedere dag anders. Soms is het water vier meter lager of hoger. Als het twee dagen niet regent, moet hij zijn boot langs heel wat meer rotsen dan in de regentijd manoeuvreren. Als de stroomversnelling te hevig is, zet de bootsman de motor af. Op zijn seintje springen de passagiers uit de boot en trekken de korjaal de stroomversnelling op, tussen de rotsen door. En springen op het juiste moment er weer in. Een seconde te laat, en je hebt het nakijken. Suriname is niets zonder korjalen. Een korjaal is niets zonder Surinamers. Bij daglicht gaan we met een korjaal naar een stroomversnelling, een sula. We worden omringd door bruisend water dat zich een weg zoekt tussen het Amazoneregenwoud.
We leggen de boot aan de kant. De rotsen van de stroomversnelling zijn begroeid met glibberige planten. Daardoor kun je de platte rotsen als glijbaan gebruiken. In het bruisende water laten we ons op de stroom in het warme water meevoeren. Tussen de piranhas. Langs de kaaimannen. Een moeder staat op een rots te vissen en haalt een grote piranha naar boven. Het is een mythe, zegt gids Noah, dat piranhas zo gevaarlijk zijn. Alleen als ze bloed ruiken, vallen ze aan. Anders kun je er gerust tussen zwemmen. De kaaimannen slapen overdag. Zolang je maar op de anacondas (reuzenwaterslangen) let, dat wel.
De jungledokter
Iedere Saramaccaner weet voldoende van de geneeskrachtige eigenschappen van planten, bomen en wortels om EHBO te geven. Een kwestie van overleven. Daarnaast zijn er dresimannen, de kruidendokters, die onder meer fracturen en andere botaandoeningen op traditionele manier genezen. Ze weten precies welke planten elkaar verdragen in een kruidenpreparaat en welke elkaar versterken. Schadelijke bijwerkingen van stoffen in op zich geneeskrachtige kruiden neutraliseren ze door andere planten toe te voegen. De exacte hoeveelheid van de te mengen kruiden luistert heel nauw. Door de geïsoleerde en traditionele levenswijze van de Saramaccaners in Suriname, is hun kennis over geneeskrachtige planten bewaard gebleven. Nieuwsgierig geworden, staan we in de houten hut van een bekende medicijnman, Pake. Een houtvuurtje brandt in de hoek. Er staat een Afrikaanse pot met kruiden op. Op een plank staan afvalflesjes van frisdrank en plastic teiltjes. Pake brengt bij een jongen kruidencompressen aan. Daarna raspt hij een schoolkrijtje in een kommetje, doet er een schelp bij, perst een citroen uit en roert het geheel om. Vriendelijk geeft hij de vloeistof aan een oudje op het erf en legt uit dat ze het in haar ontstoken oog moet druppelen. Op zijn erf, de wachtkamer, horen we de verhalen: een buurvrouw van 93 jaar bij wie een gebroken scheenbeen in drie weken is geheeld, genezen herniapatiënten, genezen verlammingen.
Onvergetelijke dorpen Als Pake even later de aarden vloer aanveegt en het vuur onder de pot met kruiden opstookt, vertelt hij dat hij een Saramaccaan uit Kanzé is, een verdronken dorp in het huidige Brokopondo stuwmeer, dat in de jaren ’60 werd aangelegd. Op een dag werd hij wakker en stond het water tot op de vloer van de hut. Die ochtend steeg het water twee meter. Ze doken de planken van de hut op om hun huis hogerop te herbouwen. Maar ook daar kwam een paar maanden later het water. Ze vertrokken naar een van de transmigratiedorpen, die door de overheid waren gebouwd. Daar konden ze niet wennen, huizen in rijtjes en - wat erger was - niet aan het water. Met de rivier hadden ze van oudsher leren (over) leven. Maar zonder korjaal wisten ze zich geen raad. Een tante nam het huis over en de familie van de medicijnman trok naar boven. Al is het veertig jaar geleden, het achterlaten van hun dorp, gelegen aan de rivier, met prachtige fruitbomen en moestuinen, emotioneert de oud-bewoners nog altijd. Het waren, zegt Pake, onvergetelijke dorpen. Als zijn laatste patiënt vertrokken is, gaat Pake naar de kreek om te vissen.
Bekijk de rondreizen door Suriname.