ZEBRA: opvallende jas als camouflage
Zebra’s, bij de oude Romeinen bekend als ‘tijgerpaard’,
gebruiken hun opvallende uiterlijk als camoufl age. Door het
streeppatroon hebben belagers moeite het silhouet van een
individuele prooi te onderscheiden en de afstand te schatten.
Zebra’s houden er een sterk familieverband op na. Ze vormen haremachtige
groepen van een sterk mannetje als leider, met één tot zes
merries en hun veulens. Overige mannetjes leven in vrijgezellengroepen
tot ze zelf een gezin stichten. In het droge seizoen sluiten de families
zich bij elkaar aan en vormen grote kuddes van honderden dieren
op zoek naar graziger weides. Ze trekken dan ook wel op met kuddes
andere hoefdieren zoals gazellen, gnoes, giraffen, elandantilopen en
oryxen. Bekend voorbeeld is de grote jaarlijkse trek door de Serengeti
en Masai Mara in Kenia en Tanzania.
Bergzebra
De zeldzame bergzebra heeft een
grote kop met spitse oren en een
brede nek. Zijn dikke zwarte,
voornamelijk evenwijdige strepen
lopen door tot in de manen. De
twee ondersoorten, de Kaapse
bergzebra en Hartmanns bergzebra,
leven in berggebieden langs de kust in
zuidwestelijk Afrika. Als bestaande waterbronnen
opgedroogd of modderig zijn, slaan ze nieuwe
putten in de rivierbedding tot een diepte van 90 cm.
Grévyzebra
De Grévyzebra is de grootste zebra. Hij is herkenbaar aan zijn lange
smalle hoofd, grote ronde oren en korte brede nek, maar vooral ook aan
de smalle zwarte strepen die niet doorlopen over ruggegraat en buik. De
lengtestreep over de rug en de puntjes van de
manen zijn bruin. Boven zijn zwart/bruine
neus heeft de Grévyzebra een witte vlek. Hij
komt voor in Kenia en Ethiopië, op droge
savanne tot semi-woestijn. Evenals de
bergzebra graaft hij naar water in droge
rivierbeddingen, tot 60 cm diep.
Steppezebra
Van de meest voorkomende soort, de steppezebra, zijn (voorlopig)
zes ondersoorten bekend. Steppezebra’s leven in oostelijk en zuidelijk
Afrika. De basiskleur van de huid is wit tot geelachtig, de zwarte
en/of bruine strepen lopen door tot in de manen, maar niet over de
buik. De streeppatronen vertonen veel variatie, niet alleen tussen de
ondersoorten maar ook individueel en van noord
naar zuid. Ze lopen uiteen van spreekwoordelijk
wit met zwart, via zwart/bruine duidelijke strepen
met daartussenin vagere ‘schaduwstrepen’,
tot een overwegend bruine vacht met iets donkerder
strepen. Zelfs dieren met bleke strepen,
tot (gele) albino’s komen voor.