Petra, wonder van schoonheid
In de voetsporen van de ontdekkingsreizigers
Tekst: Antonie Jonges
In de nauwe kloof die naar de verlaten karavaanstad Petra voert, loop je in stilte over het stoffige pad tussen de metershoge rotswanden. Als je al wat wilt zeggen heb je de neiging om het fluisterend te doen. Wie ‘s morgens vroeg, voor de drukte op pad gaat, kan zich de ontdekker van Petra wanen: Johann Ludwig Burckhardt
De ontdekking
Vermomd als vrome Arabier (hij noemt zich Sjeik Ibrahim Ibn Abdullah) ronselt hij met zijn uitstekende kennis van de Arabische taal een lokale gids. Hij doet alsof hij het vlakbij Petra gelegen mausoleum van Aäron, broer van Mozes, wil bezoeken om daar een geit te off eren. Na een paar dagen bereiken ze de enorme, twee kilometer lange bergkloof, de Siq genaamd. De vreemde, verweerde rotsen verheff en zich tot een hoogte van soms meer dan dertig meter. Geleidelijk komen de rotswanden dichter bij elkaar en ontstaat er een engte waarin nauwelijks zonlicht doordringt. Aan het eind gloort licht door de metershoge, nauwe gleuf en Burckhardt ontwaart iets wat lijkt op de gevel van een prachtig paleis.
Even later opent de kloof zich als de poort naar een ver verleden en aanschouwt hij de prachtige façade. De volledig uit de kleurige rotsen gehouwen praalgevel vol zuilen, pilasters en sierlijstwerk is bijna veertig meter hoog en maakt een verpletterende indruk. Burckhardt kan zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en stelt zijn begeleider talloze vragen. Niet erg toeschietelijk vertelt de gids dat dit het schathuis van een Egyptische koning is. De urn, die de top van de gevel siert, zou vol goud zitten. Burckhardt vraagt verder, maar de gids begint de opdringerige bezoeker te wantrouwen, hij komt immers voor Aäron. De Zwitser krijgt na lang aandringen nog een klein gedeelte van Petra te zien. Het is een vallei waarvan de veelkleurige wanden zijn uitgehouwen met gevels van uiteenlopende vormen en stijlen. De gids wordt echter steeds achterdochtiger en vermoedt dat Burckhardt een spion is, op zoek naar verborgen schatten. De Zwitser besluit dat het beter is om terug te keren, weliswaar nadat hij de geit heeft geoff erd. Hij verlaat Petra voorgoed. Na thuiskomst publiceert Burckhardt zijn bevindingen en maakt de westerse wereld (opnieuw) kennis met het oude Petra.
De geschiedenis
Petra, op 270 kilometer ten zuiden van de Jordaanse hoofdstad Amman, ligt verborgen in een bergketen die zich uitstrekt van de Dode Zee tot aan de Golf van Aqaba. Het is de vroegere hoofdstad van een volk dat bekend staat als de Nabateeërs. Dit volk maakte zich in de vierde eeuw v. Chr. meester van de karavaanroutes op het Arabisch schiereiland en verrijkte zich in de eeuwen daarop met de handel. Ze vervoerden Indiase en Chinese goederen vanuit Jemen naar Gaza aan de Middellandse Zee. Het meeste werd echter verdiend door de handel in wierook vanuit het Arabische schiereiland naar het Griekse (en daarna Romeinse) rijk. Als tussenhandelaren verdienden ze goed geld en Petra werd - als het belangrijkste overslagpunt op de route - een welvarende stad.
De Romeinen, belust op de winstgevende route, annexeerden aan het begin van de eerste eeuw na Chr. de stad. Maar in de volgende eeuw groeide Palmyra in Syrië uit tot het nieuwe Arabische machtscentrum en werden goederen via de Perzische Golf en de Eufraat over Palmyra naar de Middellandse Zee vervoerd. Daarmee waren voor Petra de dagen van welvaart geteld. Halverwege de vierde eeuw werd de stad getroff en door een zware aardbeving en daarna gleed ze langzamerhand in de vergetelheid, totdat Burckhardt in 1812 de oude hoofdstad van het Nabatese koninkrijk voor het westen herontdekte.
Nu
Nog steeds zijn archeologen druk bezig zich een beeld te vormen van de oude stad. In 2016 werd er zelfs nog een belangrijk platform ontdekt. Grote schatten zijn er niet gevonden, ook niet in het ‘schathuis van de farao’ (El Khasne el Firaun), de eerste rotstempel (of graftombe) die Burckhardt zag. Vele schatzoekers hebben hun wapens afgevuurd op de urn boven aan de gevel, in de hoop dat hij zou barsten en de goudstukken naar beneden zouden regenen. Tevergeefs, de urn is massief.
Ondanks al het archeologisch onderzoek is nog steeds niet zeker met welk doel de rotsgevels zijn aangelegd. De uitgehouwen achtergelegen vertrekken zijn, in groot contrast met de monumentale buitenkant, vaak heel klein en sober.
Wie waren de architecten en steenhouwers van deze façades?
Waren het tempels, graven of mausolea? Ook het weelderige karakter van sommige gevels met hun sterke licht- en schaduwwerking, roept vragen op. Op het eerste gezicht lijken ze op Romeinse gebouwen, maar bij nadere bestudering zien we elementen die eerder doen denken aan de barok dan aan de oudheid. Wie waren de architecten en steenhouwers van deze façades? Er wordt wel geopperd dat de rijke Nabateeërs ambachtslieden uit het Egyptische Alexandrië lieten overkomen, een stad waar ze goede handelscontacten Petra, wonder van schoonheid mee hadden. Van de Alexandrijnse architectuur is echter weinig overgebleven en dat verklaart misschien waarom we voor de barokke gevels van Petra geen vergelijkbare voorbeelden uit de Oudheid kunnen vinden. De Griek Plutarchus beschreef in de eerste eeuw na Chr. het mausoleum van Egyptes laatste farao, Cleopatra, als een prachtig façadegebouw van ten minste twee verdiepingen. Wellicht is het ‘Schathuis van de farao’ een regelrechte kopie van haar mausoleum. De naam doet in elk geval vermoeden dat deze rotsgevel in Petra iets met Egypte van doen had. Vragen genoeg dus waar we nog geen antwoord op hebben. En daarmee blijft Petra net zo geheimzinnig voor de hedendaagse bezoeker als voor Johann Ludwig Burckhardt.