Marokko: Reizen door de Hoge Atlas
De contrasten zijn groot. Onze wandelreis door de Marokkaanse Hoge Atlas omvat pittige klimpartijen en spectaculaire afdalingen. Berberdorpen bieden een indringend kijkje in het leven van de plaatselijk e bevolking.
Tekst en foto's: Jan Erik Burger
Marrakech, toegangspoort voor de Hoge Atlas, is eigenlijk twee steden ineen. De moderne mediterrane stad grenst aan de ommuurde medina met zijnn bazaar en het centrale plein Djemaa el-Fna. Hier vertonen slangenbezweerders, acrobaten en dansers hun kunsten, begeleid door traditionele instrumenten.
Kruidendokters prijzen hun kruiden en flesjes aan. Een kiezentrekker wacht op klanten. De berg getrokken kiezen op het tafeltje voor hem dient als bewijs van zijn vakmanschap.
Diepgroen
In Imlil houdt het gemotoriseerde verkeer op. Muildieren en ezels nemen onze bagage over. Te voet gaat het verder omhoog naar Aremd. Onze overnachtingsplaats ligt onder de notenbomen in het hoogste deel van het dorp. De echte wandeling begint de volgende dag. Hoog boven Imlil langs maken we een traverse naar de Tizi n’Tamertert pas. Bij een primitieve stenen hut met thee en frisdrank is het een komen en gaan van wandelaars.
Skioord en zomerdorp
We lopen verder omlaag naar de rivier. Aanvankelijk gaat de tocht moeizaam door de rivierbedding, dan nemen paden weer de overhand, geleidelijk omhoog langs mooie Berberdorpen: Tizi Mzlee, Agounss en Tizi n’Quatter. Het groen is overweldigend. Vrouwen dorsen de eerste graanoogst in de open lucht. Boven Tizi n’Quatter rusten we bij een bron onder de bomen. Een idylle, van het ene op het andere moment gevolgd door een zinderende rotshelling. Boven op de pas bieden jongens ons gekoelde cola en sinas te koop aan. Via een steilere en snellere route hebben zij ons ingehaald. ’s Winters is Oukaimedem een skioord. Wij slapen in de goed onderhouden berghut van de Club Alpin Français. Tegenover het wintersportplaatsje ligt een klassiek zomerdorp van lemen hutten. Hier trekken de herders met hun kudden uit de lager gelegen dalen naartoe om de zomer door te brengen. Het contrast kan niet groter zijn.
Op bezoek
Het pad loopt, na een pittige klim, bijna horizontaal over de van grijs naar oker neigende hellingen. We ronden een schouder en ineens lopen we tussen eerbiedwaardig oude jeneverbessen. Het wandelen is een makkie, maar dat geldt niet voor de steile afdaling naar Amskere. Aan de andere kant van het dorp steken we een stroompje over en picknicken onder het aangenaam koele bladerdak bij een bevloeiingskanaal. Aan het eind van de middag bereiken we Aguersioual. Een deel van de groep gaat op bezoek bij de familie van Ali, een van de ezeldrijvers. We
maken kennis met zijn vrouw, zoon en dochters. Ali heeft geen eigen ezel, maar een huurezel. Dit betekent dat hij de helft van de dagopbrengst moet afdragen. De sfeer is ontspannen en bijna vrijmoedig. Een zandweg voert ontspannen omhoog naar de Tizi Oudite-pas. Aan de andere kant van de pas wacht een spectaculair uitzicht over de vallei waar Tizi Oussem ligt. Het groene dal staat vol notenbomen. Het dorp zelf is dicht opeen gebouwd op een uitstekende rotspunt. We delen onze gîte met een Engelse groep die al aan het afscheidsfeestje toe is. Hun ezeldrijvers geven blijk van muzikale talenten. Er wordt gezongen en gedanst, begeleid door ritmisch getrommel op potten en pannen. En hoewel voor ons de reis er nog niet opzit – de beklimming van Jebel Toubkal wacht nog - laten ook onze ezeldrijvers zich niet onbetuigd.
Toubkal
Het hoogtepunt van de tocht is de beklimming van de Toubkal, met 4165 meter de hoogste top van Noord-Afrika. Startpunt is weer Aremd. Eerst omlaag door noten- en fruitboomgaarden. Een kletterende waterval verspert het pad, want het heeft ’s nacht bijna ongemerkt hevig geregend. Het dal vernauwt zich tot een smal pad omhoog en in een klap is het met het groen gedaan. Behalve andere wandelaars en klimmers zijn er veel Marokkanen onderweg. Mannen en vrouwen in hun mooiste kleren. Hun einddoel is het islamitische heiligdom dat wij na twee uur bereiken. Eigenlijk is het nauwelijks meer dan een witgeschilderde karakteristieke rots op een strategische plaats in het dal, omringd door winkeltjes, stalletjes en theehuizen. Het is vervolgens nog drie uur makkelijk wandelen naar de berghut. Moeiteloos overbruggen we de 1200 meter. De volgende morgen is het andere koek, we moeten nog een kleine 1000 meter overwinnen. Technisch levert de klim geen problemen op maar hij
vraagt veel van de conditie. Hier worden de bokken van de schapen gescheiden: de helft van de groep voltooit de klim. Het uitzicht valt tegen, maar de top is bedwongen.
En dat is wat telt.
Een langere versie van dit reisverhaal is gepubliceerd
in ‘Op Lemen Voeten’, kwartaalblad voor wandelaars.